KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2. Zoals uit de context van het betreffen
de vonnis blijkt en zoals partijen deze
blijkens hun laatste conclusies ook heb-
ben opgevat, ging het bij deze bewijsop-
dracht om de bezoeken van de genoem-
de X in het jaar 1992 en de stadsplatte-
grond die in dat jaar is uitgegeven.
3. De rechtbank is van oordeel dat de
Gemeente in haar bewijsopdracht is ge-
slaagd. De getuige Y heeft verklaard X
kenbaar te hebben gemaakt dat Uitge-
verij voor het gebruik van de nieuwe
plattegrond zou dienen te betalen en
heeft daarbij, volgens zijn verklaring, een
duidelijk verband met de auteursrechte-
lijke aanspraken van de Gemeente ge-
legd. De getuige X heeft deze verklaring
op het belangrijkste punt bevestigd: hij
verklaarde dat de heer Y hem te verstaan
heeft gegeven dat Uitgeverij de kaart van
de gemeente niet zou mögen overne-
men. Ook indien daarbij het woord 'au
teursrecht' niet is gevallen, zoals X ver-
klaart, moet hem duidelijk zijn geweest
dat de vergoeding waarop Y doelde - dat
een vergoedingsplicht ter sprake is ge
weest verklaart Y stellig en spreekt X niet
tegen - van een andere orde zou zijn dan
het geringe bedrag (tussen /io,- en
100,-) dat X naar zijn zeggen voor ogen
stond en dat eerder in verband te bren-
gen is met de prijs van de kaart als stof-
felijk voorwerp dan met een vergoeding
voor het verveelvoudigen en/of openbaar
maken van de kaart als een auteursrech-
telijk beschermd werk.
4. Zoals in r.o. 10 van het vonnis van 1
februari 1995 reeds is overwogen, Staat
met de bewezenverklaring van het in dat
vonnis geformuleerde bewijsthema vast
dat Uitgeverij met de vervaardiging en
verspreiding van haar ten processe be-
doelde stadsplattegrond inbreuk heeft
gemaakt op het auteursrecht van de Ge
meente. Dat Uitgeverij er, omdat X
blijkbaar uiteindelijk op het gemeente-
huis zonder betaling een zwart/wit-
exemplaar van de plattegrond heeft ver-
kregen, op mocht vertrouwen dat de Ge
meente haar (alsnog) toestemming gaf
de kaart te verveelvoudigen en openbaar
te maken, zoals gedaagde nog aanvoert,
kan in het licht van hetgeen thans bewe-
zen verklaard is, niet staande worden ge-
houden.
5. Het gevraagde inbreukverbod, met
dwangsom, is mitsdien toewijsbaar.
Reeds uit de verklaring van haar werkne-
mer X - die als getuige immers verklaard
heeft te hebben geweten dat de Gemeen
te wenste dat Uitgeverij de kaart niet
zou overnemen - blijkt dat de geconsta-
I996-XXII-3
teerde auteursrechtinbreuk aan gedaagde kan worden toegere-
kend. Zij is derhalve bovendien schadeplichtig jegens de Ge
meente geworden.
6. De Gemeente heeft gesteld een bedrag van /4.000,- aan
royalties te hebben gederfd. Dat de Gemeente van Uitgeverij
een dergelijke vergoeding zou hebben bedongen is bevestigd
door de getuige Y, die daarbij nog een verband legde met een
met een derde voor (interne) verveelvoudiging overeengeko-
men vergoeding. Uitgeverij heeft daartegen slechts ingebracht
dat niet duidelijk is waarop eiseres dit bedrag baseert. De
rechtbank is, gelet op een en ander, van oordeel dat dit door
de Gemeente gevorderde bedrag, dat ook niet onredelijk voor-
komt, als vergoeding van gederfde royalties toewijsbaar is.
7. Nu gesteld noch gebleken is dat de Gemeente niet bereid
zou zijn geweest Uitgeverij, zou deze daarom hebben verzocht,
tegen betaling van genoemde vergoeding toestemming te ver-
lenen de kaart te gebruiken zoals zij heeft gedaan, valt niet in
te zien in hoeverre de Gemeente daarnaast nog schade heeft
geleden, bestaande in waardevermindering van haar auteurs
recht. Zij heeft dienaangaande ook niets naders gesteld. De ge
vorderde vergoeding terzake ad /io.ooo,- is dan ook niet toe
wijsbaar.
8. De Gemeente vordert voorts, op voet van het bepaalde in
art. 27a Auteurswet 1912, dat Uitgeverij haar de door Uitgeve-
rij ten gevolge van de inbreuk gemaakte winst opgeeft en af-
draagt. In het licht van de wetsgeschiedenis van art. 27a (en
van die van art. 70 lid 4 Rijksoctrooiwet 1995) vat de recht
bank die bepaling aldus op dat daarin aan degene op wiens au
teursrecht inbreuk gemaakt is een gecumuleerde aanspraak
wordt toegekend op vergoeding van werkelijk geleden schade
en winstafdracht in die gevallen waarin van een ernstige, op-
zettelijke en/of systematische inbreuk sprake is. Nu namens de
Gemeente (zij het eerst bij pleidooi) is gesteld dat daarvan
sprake is en Uitgeverij dienaangaande niets te berde heeft ge
bracht, zijn de vorderingen onder 3 en 4 van de dagvaarding
toewijsbaar, zij het dat de rechtbank enige verruiming van de
termijn voor het verstrekken van de opgave zal geven.
9. Als de in het ongelijk gestelde partij dient Uitgeverij in de
proceskosten te worden verwezen.
RECHTDOENDE:
Verbiedt Uitgeverij inbreuk te maken op de auteursrechten
van de Gemeente, zulks op verbeurte van een dwangsom van
5.000,— voor iedere overtreding van dit verbod;
Veroordeelt Uitgeverij om, tegen kwijting, aan de Gemeente
bij wijze van schadevergoeding te betalen de som van /4.000,—
vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22
juni 1993 tot aan de dag der algehele voldoening;
Beveelt Uitgeverij om binnen vier weken na betekening van
dit vonnis aan de Gemeente een behoorlijke en gespecificeerde
opgave te doen van de door haar genoten winst ten gevolge
van de door haar op het auteursrecht van de Gemeente ge-
pleegde inbreuk, zulks op verbeurte van een dwangsom van
5.000,— voor iedere dag dat Uitgeverij in gebreke mocht blij-
ven aan dit bevel te voldoen;
Veroordeelt Uitgeverij om aan de Gemeente, tegen kwijting,
het saldo te betalen van de evenbedoelde winst, vermeerderd
met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 juni 1993 tot
aan de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt Uitgeverij in de kosten van het geding,
Wijst af het meer of anders gevorderde.
31