25
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
I997-XXIII-3
De periode 1918-1945
Direct na de Eerste Wereldoorlog lijkt
de rol van het knag inzake de biblio-
theek en kaartenverzameling tijdelijk
wat af te nemen. De ub neemt 00k
steeds meer schenkingen en legaten in
ontvangst van Amsterdamse ingezete-
nen, ten behoeve van de geografische
collecties. Ondanks de vrij stabiele aan-
tallen aanwinsten van het knag neemt
het aantal geraadpleegde kaarten opval-
lend toe. Het is per jaar beter in duizen-
den dan in honderden uit te drukken.
Met wisselende inbreng deden knag
en ub 00k aan tentoonstellingen mee.
Wel is het opvallend dat bij twee grote,
onder auspicien van het knag georga-
niseerde tentoonstellingen, in 1917 en
1921 samengesteld door Beekman, na-
gelaten is te tonen wat een verscheide-
nheid aan kaarten de eigen collectie
had kunnen bijdragen.
In 1923 verscheen de catalogus Geo
graphie en reizen, die voor het eerst, in
gedrukte vorm, recht deed aan het in-
middels enorm gegroeide bezit aan
oude geografische bronnen. Ditmaal
werd voor het eerst van de kant van de
ub ten beste gegeven wat de ub- en
KNAG-collecties te bieden hadden op
het gebied van oude atlassen en reis-
journalen. Burger jr., de samensteller,
had al sinds zijn aantreden in de ub
door aanschaf en publicaties blijk ge
geven van een bijzondere voorliefde
voor en deskundigheid op het gebied
van i6e- en iye-eeuwse uitgaven over
zeevaartkunde, geografie en cosmogra-
fie, en 00k reisjournalen en atlassen. In
deze sector slaagde hij erin de collectie
in de ub enorm uit te breiden, in een
tijd dat vele van dit soort werken nog
voor de prijs van een actueel boek (of
minder) van eigenaar verwisselden.
Het reeds aanwezige UB-en KNAG-bezit
vormde een uitstekende basis. Eerder,
in 1919, had Burger al een overzicht-
sexpositie ingericht van deze werken,
ten behoeve van het 9e Philologencon-
gres. Zijn activiteiten en de vele schen
kingen aan de ub hadden er, gezien de
catalogustitels, toe geleid dat inmid-
dels het bezit van het knag in deze
sector een minderheid was gaan vor-
men ten opzichte van dat der ub. Als
het aan Burger gelegen had, waren er
00k volgende delen van de catalogus
uitgekomen. Het bleef echter bij het
"eerste gedeelte". Teleurgesteld schrijft
hij in zijn laatste jaarverslag: Nog
minder kon ik afdoen van de verzame-
ling, die we misschien onze allerbe-
langrijkste mögen noemen, de Geogra
fie en Reizen. Juist voor het eind van
het jaar kwamen de rubrieken atlassen en oude reizen nog
gereed, voor de latere jaren met heel Sterke inkorting, ter-
wijl de afdeelingen zeevaartkunde, wiskunde, en de kaarten
nog onbehandeld bleven". De zorg voor de kaartenverzame-
lingen vanwege de ub bleef noodgedwongen een part-time
aangelegenheid. De heer J.N. Jacobsen Jensen had in het
midden van de jaren twintig niet alleen de verantwoorde-
lijkheid voor de kaarten maar 00k voor de tijdschriftenad-
ministratie en voor de eiders geplaatste collecties, waaron-
der het Bilderdijkmuseum. Toch profiteerden de kaarten
van een nieuwe verbouwing in 1925/1926. Op de tussenver-
dieping van Singel 421 werden twee vertrekken tot een flin
ke Kaartenzaal samengevoegd.
Het bestuur van het knag begon na het betrekken van de
nieuwe Kaartenzaal aan de beschrijving van de kaartencol-
lectie, conform de in de ub gehanteerde regels. C.L. van
Baien, directeur van de Amsterdamse kweekschool, werd in
1926 bibliothecaris van het knag. Er komt duidelijk weer
meer inbreng van het knag in de gang van zaken. Van Ba
ien heeft veel gedaan om de kaartencollectie in orde te
brengen en te houden. Het was 00k in die tijd, dat de heer
J. van der Koogh, een onderwijzer uit Zaandam, de bewon-
derenswaardige arbeid verrichtte de Collectie Muller te or-
denen en te catalogiseren. In een tot het laatste catalogus-fi-
che volgehouden onberispelijk handschrift werd hij de col
lectie administratief de baas. Mogelijk was het resultaat
hiervan, dat Van Baien, als eerste, de mogelijke verkoop van
doubletten uit de Collectie Muller ter discussie Steide. In
1933 werd de catalogisering weer gereorganiseerd. Bestuurs-
lid Ernst Crone, een gerespecteerd zeevaartkundige, die in
1949 voorzitter van het knag zou worden, was in 1931
bibliothecaris voor de kaarten geworden. Hij zette zieh vele
jaren in voor de verdere ontsluiting ervan, waarbij mej. dr.
M. Simon Thomas hem enige tijd belangeloos assisteerde.
Allerwege oogstte hij veel waardering voor de wijze waarop
hij deze taak uitvoerde. Samen met UB-conservator H. van
der Bijll kon hij in 1936 opgetogen meedelen dat het einde-
lijk gelukt was de gezamenlijke collecties systematisch te
rangschikken en op te bergen.
Er werd in die jaren nogal eens geschoven met en getim-
merd aan de Kaartenzaal. In 1932 was de situatie blijkbaar
weer zo onhoudbaar geweest, dat de ub genoodzaakt was
om twee kamers tot een nieuwe Kaartenzaal te verenigen.
De Kaartenzaal was blijkbaar 00k een 'ideale' ruimte om ex-
posities in te richten - Van der Bijll hield zieh daar vaak mee
bezig - en in tijden van hoge ruimtenood werd er wel eens
een stukje afgesnoept voor oneigenlijke funeties als het ac-
commoderen van kapstokken van de garderobe. Maar, zo
bericht het UB-jaarverslag van 1937, "Tegelijkertijd werd de
Kaartenzaal geheel gerestaureerd, waardoor ze een aanzien
heeft gekregen meer in overeenstemming met haar kostba
ren inhoud". In 1939 waren eindelijk alle 45.000 kaarten,
waarvan ca. 25.000 KNAG-kaarten, in de Kaartenzaal bij el-
kaar gebracht. Tot dan toe werden er 00k kaarten op de zol-
der bewaard.
1938 was een enerverend jaar voor geografisch Nederland en
00k voor de collectie van het knag. Er werd medewerking
verleend aan de tentoonstelling over de Nederlandse karto-
grafie in het Scheepvaartmuseum te Amsterdam, ter gele-
genheid van het Internationaal Aardrijkskundig Congres,
dat van 18 tot 28 juli in Amsterdam plaatsvond. Tijdens het
congres werd een internationale kartografische tentoonstel
ling gehouden in het 'Koloniaal Instituuf. Een groot ge
deelte van de daar tentoongestelde kaarten werd na afloop