KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
I997-XXIII-3
raadplegen", meldt De la Fontaine
Verwey in het jaarverslag van 1959.
Per 1 September 1961 werd drs. H.
Sleurink aangesteid als eerste conserva-
tor van de Kaartenzaal. Zijn belang-
rijkste opdracht was het voorbereiden
van de plannen tot inrichting van een
Kaartenzaal in het nieuwe gebouw aan
het Singel 425. Een magazijnmedewer-
ker, de heer V.P.M. Christiani, stond
hem daarbij terzijde. Tientallen nieu
we kaartenkasten werden gekocht en
ingericht en de verhuizing werd voor-
bereid. In januari 1967 werd het nieu
we gebouw, met op de vierde verdie-
ping een Kaartenzaal, officieel ge-
opend.
In de afgelopen paar decennia zette de
trend zieh voort dat het knag zieh
meer en meer op een beperkt aantal
andere uitsluitend geograhsche ac-
tiviteiten richtte en dat de inzet van de
ub, nog meer dan voorheen, onont-
beerlijk werd om de juiste balans in de
kartografische collectie(s) te handha-
ven, zowel in de historische als de ac-
tuele sfeer. In 1976 werd het punt be-
reikt, dat het knag zieh officieel terug-
trok als (mede-) verantwoordelijke
partij voor de collectievorming. Het
knag voelde zieh, mede vanwege de
richting die de geograhsche weten-
schap in de naoorlogse periode insloeg,
steeds minder verbonden met datgene
wat in de voorgaande eeuw opge-
bouwd was. De oprichting van de Kar
tografische Sectie in 1958, uiteindelijk
uitmondend in de zelfstandige Neder-
landse Vereniging voor Kartograhe,
was daarvan een symptoom. Boven-
dien bleef de financiele basis van het
Genootschap sinds het aflopen van de
koloniale glorietijd steeds penibel. Een
en ander uitte zieh onder meer in
voorstellen, in 1970 door het knag ge-
daan, om de collectie af te slanken of
zieh op andere wijze van dit bezit te
ontdoen. Pogingen om uit deze inge-
wikkelde problematiek te komen lie-
pen door kosten en tijdgebrek echter
steeds op niets uit. De vraag naar kaar-
ten door het publiek ging echter on-
verminderd door en de ub zette de ca-
talogisering krachtig voort, volgens een
door Sleurinks opvolger, drs. A.H. Sij-
mons, ontwikkeld systeem. Alle in het
verleden opgelopen achterstanden in
de catalogisering werden in twaalf jaar
door Sijmons opgeruimd. Ook de ac-
quisitie, zo'n 1000 2000 bladen per
jaar, met uitschieters naar boven, werd
stevig op peil gehouden. Dat ging van-
af 1967 tot in de tweede helft van de
jaren tachtig met grote doortastend-
heid, puttend uit naar verhouding rui-
me middelen. Voor het eerst was er een vakbekwame con-
servator voor de kaartencollecties aangesteid en werd veel
geld gespendeerd aan antiquarische en actuele aanvullingen.
In het bijzonder werd veel moeite gedaan om de in de loop
der jaren door het knag ontvangen incomplete series aan te
vullen en zo mogelijk te completeren. Met sprangen groei-
de het gezamenlijke bezit aan kaarten en atlassen en de in-
houdelijke evenwichtigheid nam toe.
Magere jaren braken echter aan, hetgeen het knag noopte
om veel ruilovereenkomsten op te zeggen, terwijl ook de
schenkende (overheids)instanties in toenemende mate ge-
dwongen werden om meer te verdienen en minder uit te
geven. Heiaas kon de ub, zelf in de loop van de jaren tach
tig door zware kortingen getroffen, niet altijd in dezelfde
mate als voorheen het brede scala van Chronologie, regio's
en themata, vertegenwoordigd in beide collecties, afdekken.
Toch is het streven daarnaar - noblesse oblige - tegen alle
verdrukking in, het beleid ten aanzien van de kartograhsche
collecties in de ub blijven bei'nvloeden. Nu steeds minder
overheidsgeld beschikbaar is om die taak naar behoren te
vervullen is de ub nög actiever in het enthousiasmeren van
derden om bij te dragen aan het instandhouden en de ont-
wikkeling van de kartografische collecties. De ub is bijvoor-
beeld zeer veel dank verschuldigd aan de 'Vereniging van
Vrienden' en de 'Stichting Dr. Th.J. Steenbergen Fonds' die
met groot bewustzijn van het belang van de collecties heb-
ben bijgedragen aan het binnenhalen van kapitale anti
quarische aanvullingen. Ook kostbare grote restauratiepro-
jecten werden met hulp van buiten (Steenbergenfonds) ge-
financierd. De ub zelf kan zo het op peil houden van de
moderne kaarten en atlassen iets beter aan. De meest recen-
te ontwikkeling, die bijdraagt aan een positief tegemoetzien
van de toekomst, is de nieuwe huisvesting en verbeterde ou-
tillage van de Kaartenzaal. Mede dankzij een beroep op het
'Deltaplan', waaruit een kwart miljoen gülden beschikbaar
werd gesteld door de Mondriaan Stichting, is het mogelijk
om de grote conserveringszorgen, die met het beheer van de
kaarten en atlassen gepaard gaan, wat te verlichten. Daar
Staat weliswaar tegenover dat de personele situatie, met een
werknemer, de auteur van dit artikel, op de loonlijst steeds
zorgelijker is geworden.
Naast de normale beschikbaarstelling gedurende de ope-
ningsuren van de Kaartenzaal heeft de ub het steeds belang-
rijk geacht om de kaartencollecties via tentoonstellingen
onder de aandacht te brengen en verder onderzoek ermee
te stimuleren. Dat gebeurt, onder bepaalde voorwaarden,
door bijdragen aan tentoonstellingen buiten de ub. In de
afgelopen jaren nam de ub ook vaak zelf het initiatief. Een
grote tentoonstelling over de 'Amsterdamse' kaarten werd in
l975 gehouden in samenwerking met Uitgeversmaatschap-
pij Elsevier. In de tentoonstellingszaal van de ub zouden er
nog vele volgen over uiteenlopende themata. Een aardige
afspiegeling van de samenstelling van de ub- en knag-coI-
lecties (met betrekking tot die onderwerpen) is terug te vin-
den in de bijbehorende tentoonstellingscatalogi. Zij zijn
vermeld in de literatuurlijst.
Een andere vorm van openbaar maken van de collectie
vond en vindt ook plaats door het meewerken aan repro-
duetie-uitgaven van kaarten en atlassen. Een van de belang-
rijkste stukken uit de KNAG-collectie, de eerste uitgave van
het Theatrum Orbis Terrarum van Ortelius uit 1570 werd in
1964 gereprodueeerd. Later zijn ook een aantal kleinere uit-
gaven gevolgd. Met de nog steeds aanhoudende grote be-
langstelling voor historisch kaartmateriaal zijn in de toe
komst wel meer soortgelijke projecten te verwachten.
27