Q-. 0 KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I998-XXIV-3 worden voorzien. Hier speelt de geometrie een belangrijke rol: Staat een topografisch object op de juiste piek? In het tweede deel worden remote-sensing data als uitgangsdata beschouwd; statistische classificatiemethoden leiden bij de verwerking daarvan zowel tot thematische informatieklas- sen als tot onzekerheid. Het CAMOTius-onderzoek is voor een belangrijk deel gericht geweest op het vraagstuk hoe deze (statistische) onzekerheidsinformatie op visuele wijze aan de gebruiker kan worden gecommuniceerd. Het laatste deel behandelt de toepassing van fuzzy set theorie om met onzekerheid in thematische classificatie om te gaan. Hierbij wordt geput uit het METAGis-project dat halverwege de ja- ren negentig is afgerond. Kwaliteit van topografische kaarten Bij topografische kaarten kan er vooral onzekerheid zitten in de plaatsaanduiding (geometrische kwaliteit), in de volle- digheid en de actualiteit. De eerste is vooral een gevolg van de opnamemethode. Daarom kenden topografische kaarten vroeger vaak een betrouwbaarheidsdiagram (figuur ic) dat aangaf op welke manier de gegevens voor de kaart per on- derdeel van het gekarteerde gebied waren verzameld, bij- voorbeeld via kartering in het terrein dan wel via luchtfo- to's. Die verschillende wijzen van verzamelen konden leiden tot verschillen in de nauwkeurigheid over de kaart. Bij grote plaatselijke verschillen zoals die op oude kaarten voorko- men gebruikt men wel vertekeningsgrids (figuur id) of een cirkelmethode [Mekenkamp, 1990] om de onzekerheid te visualiseren (zie figuur ia). Geleidelijk optredende verschillen in nauwkeurigheid, zoals op kleinschalige topografische kaarten ontstaan door ge- bruik van bepaalde projectiemethoden, geeft men wel weer met isolijnen. Dit Staat in tegenstelling tot de algemene on- nauwkeurigheid bij gebruik van een en dezelfde opname methode die tot een vaste, 'ingebouwde' nauwkeurigheid zal leiden die hetzelfde is over de hele kaart. Veel topografische diensten werken met bepaalde nauwkeurigheidsstandaarden waaraan de gegevens moeten voldoen. In de Verenigde Sta- ten heeft men bijvoorbeeld de norm dat op de 1:25.000 90% van de testpunten op de kaart op minder dan 12 meter van hun werkelijke locatie moeten liggen, en dat 90% van de ge- teste hoogtepunten minder dan de helft van het hoogtelij- neninterval van de werkelijke hoogte mag afwijken. De actualiteit is altijd het gemakkelijkste vast te stellen, aan de hand van de op de kaart opgenomen informatie over de opnamedatum en eventuele tussentijdse gedeeltelijke actu- aliseringen van bijvoorbeeld het wegennet. De volledigheid is een nauwkeurigheidsaspect waar vaak aan voorbij wordt gegaan, maar dat erg belangrijk wordt wanneer we de kaart als informatiebron voor analyses gaan gebruiken. Een wegenkaart die niet alle dag en nacht ge- opende benzinepompen correct weergeeft kan bijvoorbeeld zeer vervelende situaties tot gevolg hebben. Stel dat men ten behoeve van landschapsstudies alleenstaan- de bomen of de verkavelingspatronen/percellering van het land bestudeert, dan ligt het voor de hand, om veel gereis te besparen, om de topografische kaart 1:25.000 of de TOPiovector daarvoor te gebruiken. Maar dan moet men er wel van op aan kunnen dat 00k alle alleenstaande bomen of alle perceelsscheidingen erop staan - of althans overal een 0 °o 4] Figuur 1. Visualisa tie van onzekerheid voor topografische kaarten d. m. v. a. cirkels proportio- neel met de afwij- king van de wäre positie; b. isolijnen die punten met een ge- lijke afwijking van de werkelijke posi tie verbinden; c. betrouwbaar heidsdiagram dat de verschillende wijzen van opname aangeef (A met planchet in 1937; B topografische verkenning in 1940; C aan de hand van Amerikaanse luchtfoto 's gevlogen in 1933 enz.); dat met het grid de afwijking van de werkelijke positie (1996) illustreert. vast percentage ervan. Bij vergelijking met luchtfoto's blijkt echter dat het percentage weergegeven objecten va- rieert over het land, en een factor is van de op de kaart beschikbare ruimte. In Noord-Groningen met zijn grote per- celen Staat 95% van de perceelsgrenzen op de kaart; in Zuid-Limburg met zijn kleinschalige landschap is dat circa 45% [Bakermans, 1986]. Meer zou het kaartbeeld onleesbaar maken, maar maakt 00k de kaart onvolledig. Bij aan- schaf van de kaart zou men daarover gei'nformeerd moeten worden. Onzekerheid in remote-sensing classificaties Foutenmatrices en waarschijn- lijkheidsvectoren Sensoren aan boord van vliegtuigen en satellieten voorzien ons van een over- weldigende stroom aan data over de verschijnselen aan het aardoppervlak. Deze remote-sensing technieken zijn gebaseerd op het meten van de sterkte waarmee objecten op aarde elektro magnetische straling - veelal afkomstig van de zon - reflecteren. Spectrale pa- troonherkenning is gebaseerd op het idee dat objecten herkend kunnen worden aan hun spectrale signatuur, oftewel de reflectie-eigenschappen in verschillende golflengtegebieden van de elektromagnetische straling. Een park zal zichtbaar en infrarood licht te- rugkaatsen naar de sensor, maar dan wel op een andere wijze dan bijvoor beeld een flatgebouw. Het zijn juist deze verschillen waarvan remote-sen sing classificaties gebruik maken om spectrale data te vertalen naar thema tische informatieklassen. Ten behoeve van die vertaling worden steekproefda- ta ('training data') verzameld, die re- presentatief moeten zijn voor een spe- cifieke informatieklasse. Gedurende deze bewerkingen worden tal van onzekerheden gei'ntroduceerd. Wanneer de training van een dataset niet compleet is kan men informatie klassen (bijv. gras, mai's, bebouwing enzovoort) onvoldoende uit elkaar houden. Spectrale gegevens geven vaak onvoldoende uitsluitsel over het al dan niet behoren tot een bepaalde klasse; dit is de reden dat additionele karto- grafische en Gis-data worden gebruikt om het onderscheid tussen klassen te versterken (en zo de onzekerheid te re- duceren). Teneinde vast te stellen hoe onzeker de afgeleide informatie dan wel is, zijn een aantal methoden ont- 42

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1998 | | pagina 4