KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
I998-XXIV-4
Figuur 1. a. Afbeelding bij de vraag over afstand en oppervlakten
uit de iD-versie van de enquete.
De antwoorden zijn ingedeeld in klassen. De 2D-groep zat
dichter in de buurt dan de 3D-groep (figuur 2). 44% schat
te een waarde tussen de 250 en 420 meter, terwijl dit bij de
3D-groep 24 was. Het valt op dat de verschillen tussen
de 2D- en de 3D-groep bij Studenten groter was dan bij de
onderzoekers.
Ook bij het schatten van de oppervlakte C (3,6 ha) werd
beter gescoord door de 2D-groep (figuur 3a), alleen was hier
het verschil bij de onderzoekers juist groter dan bij de Stu
denten. De uitkomsten van het schatten van oppervlakte D
zijn opvallend. De werkelijke oppervlakte van het perceel
was i,i ha. In totaal ligt 66% van de antwoorden van de
2D-groep tussen de 0,5 en 1,7, terwijl dit voor de 3D-groep
siechts 32% is (figuur 3b). Maar liefst 62% van deze laatste
groep schat de oppervlakte te groot. Studenten en onder
zoekers zijn bij deze vraag wel zeer eensgezind. Het feit dat
er bij de 2D-groep slechts een klein verschil in het percenta-
ge goede antwoorden is tussen oppervlakte C en D, terwijl
bij de 3D-groep oppervlakte D beduidend slechter is ge-
schat, lijkt logisch te verklaren. Waarschijnlijk wordt de op
pervlakte D gerelateerd aan oppervlakte C. Op de 3D-af-
250 m
250 tot 420 m
420 m
Q- 30
Q. 10
2D (S) 3D (S)
2D (O)
3D (O)
Figuur 2. Geschäfte afstand tussen de punten A en B door Studenten (S), onderzoekers
O) en het totaal van Studenten en onderzoekers (T) van de 2D- en jD-groep, ingedeeld
in klassen.
b. Afbeelding bij de vraag over afstand en oppervlakten uit de
jD-versie van de enquete.
beelding ligt oppervlakte D dichter bij
de waarnemer dan C en lijkt dus rela-
tief groter. Bij de 2D-afbeelding treedt
daarentegen geen vertekening op en de
verhouding van de twee percelen
wordt dan ook veel beter geschat. Dit
is te zien in figuur 3c waarin de ver
houding tussen C en D is weergege-
ven. Per proefpersoon is telkens geke-
ken naar de verhouding tussen ge
schatte oppervlakten van C en D. Ver
volgens zijn de uitkomsten ingedeeld
in klassen.
De hoogtewaarden van objecten in de
3D-afbeeldingen zijn overdreven, wat
zeer gebruikelijk is bij de weergave van
digitale terreinmodellen. Hierdoor
worden de afbeeldingen echter minder
waarheidsgetrouw. Misschien heeft dit
de schattingen van de afstanden en op
pervlakten bei'nvloed, aangezien men
de horizontale afmetingen gerelateerd
kan hebben aan de verticale.
Relatieve hoogten
Een andere vraag was het schatten van
de relatieve hoogte van een vijftal pun
ten. Op een afbeelding waren vijf pun
ten aangegeven die in volgorde van
hoog naar laag moesten worden ge-
rangschikt (figuur 4). De 2D-groep
kreeg hiervoor een aparte afbeelding
met hoogtegegevens. Bij deze vraag
moest bovendien worden opgenomen
hoelang men er over had gedaan om
de volgorde te bepalen.
Ook bij deze vraag kwamen duidelijke
verschillen tussen de 2D- en 3D-groep
naar voren. De juiste volgorde is B-E-
2D (T)
3D (T)
20