Punten Scores bij Gemiddelde scores juiste volgorde 2D-groep 3D-groep A 3 2,8 3,0 B 1 1,2 3,1 C 4 4,0 3,4 D 5 4,9 3,6 E 2 2,2 1,9 1 20 KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I998-XXIV-4 Tabel 2. De juiste volgorde van de punten van hoog (1) naar laag (5) en de gemiddelde sco- res per punt bij de 2D- en ^D-groep. merkt worden dat bij de 2D-afbeeldingen de hoogtegegevens in een aparte kaart zijn weergegeven, terwijl bij de 3D-afbeel- dingen alle informatie in een afbeelding is gevat. Het bekij- ken van twee afbeeldingen kost wellicht meer tijd dan een. Zichtbaarheid In de laatste vraag van dit deel van de enquete werd ge- vraagd om de zichtbaarheid aan te geven. Men moest in vijf verschillende situaties aangeven of iemand vanuit een be- paald punt een persoon op een ander punt zou kunnen zien (figuur 5). Bij deze vraag mocht de 2D-groep weer gebruik maken van de afbeelding met hoogtegegevens. Ook bij deze vraag moest de tijd worden opgenomen en net als bij de vorige vraag was de 3Ü-groep sneller: gemiddeld 43 seconden tegen 66. De resultaten van de 2D-groep waren echter niet altijd beter. Dat verschilde sterk per situatie (figuur 6). Tussen de punten A en B liggen huizen, waardoor punt B niet zichtbaar is van uit A. Bijna 80% van de 3D-groep had dit in de gaten en 45% van de 2D-groep. Tussen de punten C en D ligt een bos waardoor het zieht wordt belemmerd. In dit geval waren de verschillen nog groter. Ruim 90% van de 3D-groep had rekening gehouden met dit bos tegen een kwart van de 2D- groep. In de derde situatie was het resultaat omgekeerd. Vanuit E kon punt F niet worden gezien, maar dit keer was een hoogteverschil in het maaiveld hiervan de oorzaak. 55% van de 2D-groep had deze vraag goed tegen 21% van de 3D- groep. Vanuit punt G was punt H wel zichtbaar. Beide groe- pen hadden dit over het algemeen goed gezien (87% bij de 2D-groep en zelfs 97% bij de 3D-groep). Bij de laatste vraag stond een bomenrij tussen de punten H en I. Er was nauwe- lijks verschil tussen de twee groepen. In beide gevallen ant- woordde iets meer dan de helft dat punt I niet zichtbaar was. Deze verschillen zijn ook logisch te verklaren. In de ge vallen AB en CD stond er een verticaal object tussen de twee punten. Dit is op een 3D-afbeelding direct te zien, ter wijl men bij een 2D-afbeelding zelf moet bedenken dat een bos en huizen een hoogte hebben. Dat bij de punten H en I de 3D-groep toch niet zo heel hoog scoorde, komt waar- Figuur 6. Percenta- ge goede antwoor- den over de zicht baarheid van een aantal punten. ~o 10 o o 80 c 03 0 _Q ■Q 0 O CD 0 CD 03 o Q- n 60 40 2D-groep 3D-groep ri schijnlijk doordat een bomenrij slechts een smal en daardoor minder opval- lend object is. Ook kan men ervan uit zijn gegaan dat een bomenrij doorzich- tig genoeg is om objecten erachter te kunnen waarnemen. Dat in de situatie met het hoogteverschil tussen de pun ten E en F de 2D-groep hoger scoort, is in overeenstemming met het resul taat uit de vorige vraag. Zijn hoogte- verschillen dan toch beter te zien op een 2D-hoogtelijnenkaart dan op een 3D-visualisatie? Resultaten totaalbeeld biet is mogelijk dat de antwoorden op de vragen over het totaalbeeld in dit deel van de enquete zijn bei'nvloed door het eerste deel met de vragen over objectinformatie. Zo zouden proefpersonen die de 2D-versie van de vragen over de objectinformatie heb ben gemaakt de 2D-afbeeldingen bij de vragen over het totaalbeeld positie- ver kunnen waarderen dan de 3Ü-af- beeldingen en de proefpersonen van de 3D-versie juist negatiever of visa versa. Door bij de antwoorden in dit deel ook een vergelijking te maken tussen de 2D-groep en de 3D-groep is onder- zocht of de antwoorden van deel twee inderdaad worden bei'nvloed door deel een. Massa-ruimteverhouding Bij een van de vragen in dit deel van de enquete werd men gevraagd voor een zestal afbeeldingen aan te geven hoe goed deze afbeeldingen een indruk geven van de massa-ruimteverhouding in het gebied. Dit kon worden aange- duid met een getal van 1 bij siecht tot 5 bij goed. De afbeeldingen bestaan uit een 2D-visualisatie en een 3D-visuali- satie voor drie verschillende gebieds- grootten (200 x 200 m, 1000 x 1000 m en 2500 x 2500 m) die op hetzelfde formaat zijn afgedrukt. In figuur 7 is voor elke afbeelding te zien hoe vaak elk waarderingscijfer in totaal (dus van alle vier de steekproefgroepen bij elkaar) aan deze afbeelding is gegeven. Voor de duidelijkheid zijn de afbeel dingen gerangschikt van hoog gewaar- deerd naar laag gewaardeerd. Uit deze figuur valt af te leiden dat de 3Ü-af- beeldingen bij alle drie de gebieds- grootten hoger scoren dan de 2D-af- beeldingen. Van de 3D-afbeeldingen scoort de afbeelding met het kleinste gebied het hoogst. Bij de 2D-afbeel- dingen scoort de afbeelding met het kleinste gebied juist het laagst. 22

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1998 | | pagina 24