Visualisatie voor onderwijs:
schoolatlaskartografie
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
T.R. Tichelaar
I999-XXV-I
visualisatie, atlaskartografie, achtergronden
visualisation, adas cartography, background
visualisation, cartographie d'adas, information de reference
TREFWOORDEN
KEYWORDS
MOTS-CLES
Wandkaarten en schooladassen zijn in veel landen
nauwelijks weg te denken uit de aardrijkskundeles.
Maar op welke wijze kan de kartografie eigenlijk opti-
maal dienstbaar worden gemaakt aan de specineke
doelstellingen van het onderwijs: het creeren van een
referendekader en, daarin ingepast, een kennisbasis?
Nu de voortschrijdende technologie het mogelijk maakt
naast papieren 00k elektronische onderwijsmiddelen te
ontwikkelen, kan het geen kwaad de kartogralische uit-
gangspunten die ten grondslag liggen aan de school-
atlas eens opnieuw in overweging te nemen.
Visualisatie voor aardrijks-
kunde-onderwijs
Het probleem waarmee een basis-
school-leerkracht zieh geconfronteerd
ziet wanneer ze haar jonge leerlingen
elementaire geografische kennis pro
beert bij te brengen is misschien verge-
lijkbaar met de ervaring van de eerste
Europese bezoekers van Australie, die
de behoefte voelden verslag uit te
brengen van de ongekend buitenissige
dierenwereld die ze in het nieuw ont-
dekte continent aantroffen. Voor het
Europese publiek werden de nog on-
bekende buideldiersoorten beschreven
met verwijzing naar onderdelen van
welbekende Europese zoogdieren als
honden, herten, muizen en hazen. Bij
gebrek aan afbeeldingen kon de fysieke
en gedragsmatige verschijning van de
kangoeroe aldus worden samengesteld
door gebruik te maken van dementen
van reeds algemeen bekende diersoor-
ten.
Hoe zouden we te werk gaan wanneer
we aan een onwetend kind willen uit-
leggen wat een kangoeroe is - een kind
dat, om de een of andere reden, nog
Drs. Tjeerd Tiche
laar is redacteur
kartografie bij
Wolters-Noordhojf
Atlasprodukties,
Postbus 58gjoo
MB Groningen,
tel. oso - S22 6s 6p,
e-mail: tjeerd. ti-
chelaar@wolters. nl
niets weet, dus niet beschikt over enig referentiekader, en
evenmin in de gelegenheid is om het dier in levende lijve te
aanschouwen? We zouden waarschijnlijk tot de conclusie
komen dat we het best een foto zouden kunnen gebruiken,
en ons bijvoorbeeld naar de dichtstbijzijnde dierentuin
spoeden om er een te maken. We zouden er dan, in algeme-
ne termen, vanuit gaan dat toegang tot het object waarover
we informatie (een 'beeld') willen overbrengen, en een mid-
del om het beeld vast te leggen (een camera) zou volstaan.
Wat blijkt nu echter? De levende kangoeroes in de dieren
tuin stellen ons hevig teleur. Wanneer ze al niet laveloos op
hun rüg van het zonnetje liggen te genieten, zitten ze in el-
kaar gehurkt op een heuveltje te grazen. We komen nu te-
rug van het idee van de foto, en bedenken dat het mis
schien beter zou zijn een tekening te maken: een artist im-
pression' van het verschijnsel 'kangoeroe'. Het kangoeroe-
beeld dat we willen overbrengen is immers niet dat van een
onduidelijk schepsel en een gestrekte of gehurkte houding.
Wat we willen is een plaatje en profil van een rechtopzit-
tend vrouwtje, met haar staart naar achteren gestrekt, haar
voorpootjes netjes voor zieh als armpjes met hangende
handjes, en uit haar buidel het kopje van een nieuwsgierige
maar luie kangoeroe-puber. Dät is ons beeld van de kangoe
roe, en dat is het beeld dat we willen laten zien. Het dient
ons educatieve doel veel beter dan de steekproef uit het alle-
daagse kangoeroeleven die we met onze camera zouden
kunnen vastleggen, hoe representatief deze 00k zou zijn.
Ons onwetende kind is, zo vinden wij, om het concept
kangoeroe (het woordje en datgene wat erbij hoort) te leren
niet gebaat bij het volledige, realistische beeld, maar veeleer
met een karikatuur, een schematische voorstelling van wat
wijzelf met onze beperkte kennis zien als het wezenlijke van
het beest. Daar moeten we het mee doen: het kind mist
nou eenmaal het referentiekader om bijvoorbeeld het dna-
profiel te interpreteren, dat in de biologische werkelijkheid
zelfs de meest misvormde, visueel onherkenbare kangoeroe
tot kangoeroe maakt.
De taak van de onderwijzer(es) die een inleiding in de aard-
rijkskunde wil geven, in het bijzonder in een omgeving
waar kinderen opgroeien in relatieve isolatie, is in feite nog
veel moeilijker dan hetgeen geschetst in de voorgaande kan-
goeroe-parabel. In het geval van de kangoeroe is het object
13