KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I999-XXV-I weliswaar vreemd, maar niettemin te vergelijken, waar- schijnlijk zelfs zonder illustraue, met bekende objecten. Het aardoppervlak daarentegen is als object niet vreemd. Wat zo vreemd, volledig nieuw en dus onvergelijkbaar is aan wat wij in ons aardrijkskunde-onderricht willen tonen, is het verheven gezichtspunt, de schaal en de reikwijdte van onze beschouwing. Geen kind heeft ooit in werkelijkheid de aar- de, of zelfs maar het land in z'n geheel gezien. En zelfs als het dat wel had gedaan, als een astronaut vanuit een ruim- teveer, dan zou zijn werkelijke uitzicht hem niet die de menten van de topograhe en ruimtelijke verbanden te zien hebben gegeven waarvan wij willen dat hij ze onthoudt en begrijpt. Ironisch genoeg pretenderen wij dat we het kind bekend willen maken met zijn eigen wereld, terwijl de we- reld die wij daarbij in gedachten hebben de wereld van zijn eigen waarneming in zo'n mate overschrijdt dat de twee nauwelijks iets gemeen hebben. Daarbij zijn wij, de onder- wijzers, degenen die de zeer beperkte selectie maken uit de alomvattende geografische realiteit waar het kind mee ver- trouwd moet raken. De rol van de kartografie in de visualisatie voor het aardrijkskunde-onderwijs Aardrijkskundelessen zijn bedoeld om de ruimtelijke sa menhang te verhelderen tussen de dementen die tezamen onze fysieke en sociale omgeving vormen. In eenvoudiger bewoording ten behoeve van basisonderwijs-doelstellingen, zouden we ze kunnen beschrijven als middel om de kennis van het kind omtrent de wereld waarin hij leeft te vergro- ten, ofwel zijn omgeving (Frans milieu) uit te breiden over de grenzen van zijn onmiddellijke visuele waarneming. Aardrijkskunde-onderwijs begint met het scheppen van een algemeen 'geografisch' referentiekader bestaand uit de twee dimensies (x,y-coördinaten) van het geprojecteerde aardop pervlak. Als derde dimensie worden vervolgens alle mogelij- ke verschijnselen (thema's) verklaard in termen van hun ruimtelijke samenhang. De kartografie biedt de middelen en de manieren om de driedimensionale werkelijkheid op een tweedimensionaal communicatiemedium weer te geven - ongeacht of dit pa- pier is, een schoolbord, of het scherm van een Computer. Daarom is het het natuurlijke gereedschap om zowel het geografische referentiekader te vormen als thematische in- formatie naar dit referentiekader over te brengen. In het eerste Stadium van het aardrijkskunde-onderwijs ligt de nadruk volledig op de vorming van een solide referentie kader: de basistopografie die in het geheugen van de leer- ling moet worden gegrift om toekomstig geografisch inzicht mogelijk te maken. Een gestandaardiseerde 'mental map' moet worden geconstrueerd op het fundament van de per- soonlijke 'mental map' die ieder kind voor zieh opbouwt vanaf het moment dat het, met zijn geboorte, zijn fysieke wereld betreedt. Wat we willen bewerkstelligen met de constructie van het geografische referentiekader lijkt veel op wat we voor ogen hadden met de tekening van het standaardplaatje van de kangoeroe toen we duidelijk wilden maken op wat voor beest we met deze benaming doelden: we selecteren die, en alleen die, aspecten van de werkelijkheid die we op een be- paald moment als wezenlijk zien. We abstraheren de fysieke kenmerken, en laten het incidentele achterwege. De beslis- sing omtrent wat als wezenlijk, kenmerkend wordt be- schouwd is natuurlijk een uiterst subjectieve beslissing, die in dit geval wordt genomen door de kartograaf in zijn rol van onderwijzer. Constructie van een referentiekader Het eerste contact van een leerling met het aardrijkskunde- onderwijs zou goed door middel van eenvoudige kaartjes kunnen plaatsvinden. Deze kunnen allereerst worden ge- bruikt om uit te leggen op welke manier de kaart verband houdt met de werkelijkheid, waarbij bijvoorbeeld een door de onderwijzer getekende plattegrond van het schoolge- bouw en zijn onmiddellijke omgeving kan volstaan. Daarna kan de eerste schoolatlas zijn intrede doen, en kunnen de leerlingen vertrouwd worden gemaakt met de vormen van de geografische eenheden die de onderwijzer relevant vindt (provincies, landen), en met de relatieve locatie van de gese- lecteerde dementen die tezamen de basistopografie vormen. Hiermee heeff een primair referentiekader gestalte gekre- gen. Het kan het best worden gepresenteerd door middel van een serie overzichtskaarten met standaard-symbolisatie. Hierbij verdient het aanbeveling hetzij een standaardschaal te gebruiken, hetzij een schaalserie waarvan de schaalgetal- len zieh met discrete factoren tot elkaar verhouden (bij voorbeeld 1:1.000.000 - 1:3.000.000 - 1:10.000.000), zodat het verband tussen de verschillende kaartweergaven kan worden verklaard in voorstelbare wiskundige termen (3 x zo klein, 10 x zo klein enz.). Het vermögen van de leerling om tweedimensionale vor men te onthouden en te herkennen, dat we met op de over zichtskaarten geente 'topo-lessen' aanspreken en proberen aan te scherpen, is tevens bepalend voor zijn vermögen om betekenis te onttrekken aan de thematische kaarten waar- mee hij in een later Stadium wordt geconfronteerd. Daarom vormt de compilatie van de eerste overzichtskaarten, zo simpel en 'leeg' als ze zieh mögen voordoen, in feite de zwaarste verantwoordelijkheid voor de schoolatlaskarto- graaf. Schoolatlaskartografie is in deze zin de kunst van het weglaten van het niet-wezenlijke, en er wordt van de karto graaf dan 00k een bijzondere vaardigheid verlangd om uit te maken wat wel wezenlijk of kenmerkend is en wat niet. Om dit principe te benadrukken, voerde de Bos' Schoolatlas der Geheele Aarde, de voorloper van De Grote Bosatlas, vanaf zijn allereerste editie in 1877 het aan de gezaghebbende Duitse geograaf Alexander von Humboldt toegedachte motto: "Nur leer scheinende Karte prägen sich dem Gedächt nis ein" (siechts leeg ogende kaarten zetten zieh vast in het geheugen). Wat vanuit kartografisch oogpunt wezenlijk is, schijnt, in plaats van universele regels te volgen, tot op zekere hoogte afhankelijk te zijn van de geografische eenheid in kwestie. Voor een eilandenstaat als Indonesie kan bijvoorbeeld de kustlijn alleen volstaan ter identificatie van het land, terwijl voor de herkenning van een volledig door land omsloten Staat als Bolivia uiteraard de landsgrenzen onontbeerlijk zijn. Grote rivieren (Nederland, Egypte), bergketens (de Verenigde Staten), meren (Zweden, Nicaragua, Cambodja) en/of de hoofdinfrastruetuur (snelwegen, spoorwegen) kun nen belangrijke referentie-elementen zijn voor de inwendi ge topografie van welke eenheid dan 00k. 14

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1999 | | pagina 16