KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I999-XXV-I van taken, werd de zelfstandigheid van de waterschappen door de Staten van Holland steeds gerespecteerd. Die wa- terstaatszorg stoelde op een technische expertise die even- zeer gefundeerd was in een langdurige bestuurlijke ervaring, als in een grondige kennis van het terrein en een uitsteken- de kartograßsche documentatie. De veranderingen die zieh in de eerste helft van de i8e eeuw in de provinciale water- staatszorg voltrokken, waren dan 00k niet bedoeld om de waterstaatkundige autonomie van de waterschappen te on- dermijnen of in een meer overzichtelijk georganiseerde be- heersvorm onder te brengen. De aandacht van de Staten van Holland richtte zieh juist op terreinen waarover het be- heer van de waterschappen zieh niet uitstrekte, dan wel op waterstaatkundige objecten waarvan het ontoereikende be- heer een grote bedreiging voor het gehele Hollandse grond- gebied vormde. De zorg voor de Hollandse waterstaatswerken was opgedra- gen aan de al enige malen genoemde Hollandse waterstaats dienst?). Deze waterstaatsdienst had twee afdelingen: de be- stuursdienst en de adviesdienst. De bestuursdienst werd ge- vormd door een wisselend aantal gedeputeerden, afgevaar- digden van de Staten van Holland die voor de duur van en- kele jaren werden benoemd. De bestuursdienst die verant- woordelijk was voor de uitvoering van de besluiten van het provinciebestuur, bestreek drie terreinen. In de eerste plaats de kustbescherming en de zorg voor de zeewerken op het eiland Goeree, aan Den Helder en op de Waddeneilanden. Een tweede terrein was de zorg voor de 'tijdelijke' water staatswerken die het gevolg waren van overstromingen en andere calamiteiten en alleen opgelost konden worden door omvangrijke subsidies en logistieke ondersteuning van het provinciebestuur. Het derde en veruit belangrijkste aan- dachtsveld was de zorg voor de rivieren. We kunnen hier overigens beter spreken van de zorg voor de rivierbeddingen met hun aanwassen. Het toezicht op de rivierdijken werd nog gedurende de gehele i8e eeuw overgelaten aan verschil- lende Hollandse dijkscolleges. Behalve de provinciale rivier- zorg was de bestuursdienst 00k verantwoordelijk voor de interprovinciale rivierzorg. In samenwerking met de andere 'rivierprovincies' Gelderland, Utrecht en Overijssel onder- nam Holland in de tweede helft van de i8e eeuw een aantal omvangrijke rivierwerken in het Gelderse riviergebied. De kern van de waterstaatsdienst werd gevormd door de tweede afdeling: de adviesdienst. In tegenstelling tot de be stuursdienst waarvan de samenstelling van jaar tot jaar ver- schilde, was de adviesdienst immers opgebouwd rond een vast technisch-ondersteunend kader. In deze adviesdienst was de best denkbare kennis samengebracht die in Holland op waterstaatkundig gebied te vinden was. Op technisch en kartografisch terrein was dat de hulp van de landmeters en toezieners van het hoogheemraadschap van Rijnland. Zij werden aangevuld met een klein leger opzichters, dijkbazen en een aantal losse hulpkrachten als peilwaarnemers, tim- merlieden en dijkwerkers. Voor wetenschappelijke adviezen werd de duurbetaalde expertise van de hoogleraren van de Leidse universiteit ingehuurd10). Eerst Willem Jacob s-Gra- vesande (1688-1742)11) en Jacobus Wittichius (1677-1739)12) en later in de i8e eeuw Jean Allamand (1713-1787)'3) en Dio nysius van de Wijnperse (i724-i8o8)I4). De werkzaamheden van de beide afdelingen van de water staatsdienst werden gecoördineerd door de secretaris. Door deze scharnierfunctie gold hij als de belangrijkste Hollandse waterstaatsambtenaar. Tijdens de i8e eeuw traden twee voormalige landmeters van het hoogheemraadschap van Rijnland als secretaris op: tussen 1731 en 1755 Cornelis Vel sen (i703-i755)15) en tussen 1755 en 1799 Dirk Klinkenberg (1709-1799)16). Van deze twee was Cornelis Velsen veruit de belangrijkste^). Velsen gold als een navolger van Nicolaas Cruquius en in zijn hele werk komt dan 00k het verlangen naar voren om diens gedachtegoed te realiseren. Velsen on- dernam daarvoor belangrijke initiatieven. Hij gaf de aan- stoot tot het samenstellen van een uniforme kaartlegger van de Hollandse hoofdrivieren. Hij bracht bovendien uiteenlo- pende bronnenverzamelingen voor het analyseren en heite ren van waterstaatkundige processen samen; hij bouwde een omvangrijk waterstaatkundig archief en een kaartenverza- meling waarmee die processen 00k in hun historische ont- wikkeling konden worden gevolgd. En tenslotte vatte hij al die kennis samen in een aantal goed toegankelijke en uitste- kend gedocumenteerde publicaties, met het doel een basis te leggen voor een theoretisch gefundeerde en door onder- vinding geschraagde waterstaatszorg. Door deze initierende rol drukte Velsen lange tijd een per- soonlijk Stempel op de vormgeving en de uitvoering van de Hollandse rivierzorg18). Die rol werd hem niet door iedereen in dank afgenomen, vooral omdat zijn rivierkundige pro- gramma hemelsbreed verschilde van de denkbeeiden van vooraanstaande belangengroeperingen, met name die van het hoogheemraadschap van Rijnland. Rijnland opponeerde heftig tegen Velsens' opvatting dat de dijkdoorbraken en ri- vieroverstromingen die Holland jaar op jaar teisterden, het gevolg waren van de abominabele toestand van de rivierbed dingen en dat die situatie alleen door een systematische ont- ruiming van de rivierbeddingen en door rivierkundige cor- recties kon worden verbeterd:9). Rijnland bracht hier tegen in dat het Nederlandse rivierstelsel veel meer gebaat was bij een reorganisatie van de wanorde in het Gelderse rivierenge- bied, met centraal daarin het Pannerdens Kanaal: het verde- lingspunt van het Rijnwater over de drie grote Rijntakken, de Waal, de Nederrijn en de IJssel. Omdat het hoogheem raadschap het nut van opruimingen van het rivierbed en ri- viercorrecties niet inzag, beklemtoonde zij dat Holland in afwachting van deze herverdeling zieh vooral zou toeleggen op het ophogen van de rivierdijken en het zoeken naar alter- natieve afvoerwegen van water en ijs. Om dit denkbeeld te bevorderen en daarmee de invloed van Velsen op de vormge ving van het rivierkundige beleid te minimaliseren, schoof Rijnland haar eigen protegee, de Leidse hoogleraar Johan Lulofs (1709-1768)20) naar voren. Vanaf 1750 werkte Lulofs als onderzoeker in dienst van de Staten van Holland. Zijn offtciele opdracht was om de verschillende opinies over het rivierbeheer in een eenduidig plan van aanpak samen te brengen, maar in feite richtte hij zieh volledig op het realise ren van het rivierkundige programma van Rijnland. Dat programma had hij overigens zelf in samenwerking met Melchior Bolstra (1703-1776)21), de landmeter van het hoog heemraadschap geschreven. In 1754 werd aan deze onder- zoeksfunetie de titel "Inspecteur-Generaal van 'sLands rivie ren" toegevoegd. In die hoedanigheid werd Lulofs be- schouwd als de directeur van de Hollandse waterstaatsdienst. De Hollandse rivierkartografie Met de aanstelling in 1754 van Johan Lulofs tot Inspecteur- Generaal kwam de Hollandse waterstaatsdienst tot haar vol le ontplooiing. De benoeming van Lulofs markeert dan 00k zowel het einde van de opbouwfase van de waterstaatsdienst, als de definitieve bestuurlijke erkenning van het door Cru quius uitgewerkte idee dat wetenschappelijk en kartografisch 28

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1999 | | pagina 30