Hl y^eiWstigiand KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT I999-XXV-2 onderbouwen. Dit lukte wel in 1879 toen Sir Alfred Bray Kempe, 00k een advocaat, zijn oplossing publiceerde. Dit bewijs leek te kloppen, het werd in ieder geval door velen getoetst en niet weerlegd. Wel is er strijd gaande over de eer van de bewijsvoering. Zo zou het probleem al in 1840 tijdens lezin- gen Colleges van Möbius zijn bespro- ken in de vorm van een sprookje uit India, waarin een koning een groot grondgebied wilde verdelen onder zijn 5 zonen, maar zo dat het gebied van elke zoon een gemeenschappelijke grens met de gebieden van de andere zonen heeft. Dit probleem, dat in principe op hetzelfde neerkomt, zou volgens Möbius onoplosbaar zijn. Een dergelijke verdeling van gebieden was onmogelijk. In 1890 laat Percy John Heawood zien dat er een fout zit in het tot dan toe ge- accepteerde bewijs van Kempe, overi- gens zonder zelf met een bewijs voor het vier-kleuren theorema te komen. Het zou nog tot begin jaren i960 du- ren voordat de wiskundige Heinrich Heesch uiteindelijk een belangrijke doorbraak maakte met gebruik van een Computer. Hierdoor kwam het pro bleem weer in de belangstelling te staan. Met name 00k bij een aantal Amerikaanse wiskundigen, waar onder Kenneth Appel en Wolfgang Haken. Met behulp van een ibm 360 in Urbana (Illinois) vonden zij in 1976 het com- plete bewijs van het vier-kleuren theo rema. In de volgende periode is er nog veel aan het bewijs verbeterd, waardoor dit 00k eenvoudiger is geworden. Het betekende echter nog niet het einde van het zoeken naar een oplossing van het probleem; er zijn wiskundigen die zoeken naar een oplossing onafltanke- lijk van het gebruik van de Computer. Deze is echter tot op de dag van van- daag nog niet gevonden. Na deze geschiedenis volgt de bewijs voering. Het laatste deel van het boek is filoso- fisch van aard. De reden hiervoor zit hem in het feit dat het bewijs alleen met behulp van een Computer is gele- verd. Het is trouwens 00k het eerste wiskundige bewijs dat met een Com puter is gemaakt. Dit heeft in de wis- kunde geleid tot heftige discussies; wat is nu eigenlijk wiskundig bewijs als er een Computer aan te pas moet komen en is dat dan wel een bewijs? Alhoewel kartografen in de loop van de tijd het probleem volgden en be- schreven in handboeken is het nooit een kartografisch probleem geweest. En hoewel er zelfs naar is gezocht, is er nooit enig bewijs gevonden dat karto grafen zieh ooit genoodzaakt hebben gevoeld zieh te beperken tot het ge bruik van precies vier kleuren. W. Broeder Weerbarstig land. Een historisch- ecologische landschapsstudie van Koekange en de Reest J.N.H.Elerie Groningen: Regio-Projekt Uitgevers, 1998 486 pp, met in kaarten, 17 grafieken, 61 tabellen en 81 foto's in full-colour 26,5 x 23 cm, met 8 losse kaartbijlagen in een aparte map isbn 90-5028-102-8 Prijs/ 99,95 Sedert het ontstaan van de eerste agra rische nederzettingen is het natuurlijk landschap van het huidige Nederland geleidelijk veranderd, onder invloed van de agrarische ecosystemen. Op het ogenblik dreigen overal de laatste Tes ten van het historisch cultuurland- schap te verdwijnen onder invloed van onder andere urbanisatie. Kennis van die ecosystemen is van belang voor de natuurbescherming om de variaties in het historische cultuurlandschap te kunnen bewaren. Deze historisch-geo- graßsche Studie, een in Wageningen verdedigd proefschrift, beschrijft (uit- gaande van de locale boerengemeen- schappen) de ontwikkeling van de a- grarische ecosystemen van 1600-1850 in drie verschillende gebieden tussen de rand van het Drentse hoogveenge- bied en de rivier de Reest, die de grens tussen Drenthe en Overijssel vormt. Het beschreven gebied bestaat uit Koekange, De Wijk, Zuidwolde en de 'groengronden längs de Reest. Het is een historisch-geografische ver- handeling die vooral opvalt door het grote aantal bronnen dat gei'ntegreerd is: kaartmateriaal, kadastrale bestan den, oorkondeboeken, huisarchieven, bodemkundige bestanden, reisbe- schrijvingen, tolrekeningen enz. Aan de hand van al dat materiaal wordt een goed gefundeerd overzicht gegeven van de veranderingen in de natuurlijke omstandigheden (wateroverlast, bo- demuitputting of -verrijking), ontstaan door het ingrijpen van de mens (verve- ning, verbranding van het veen, ka- naalaanleg, bemesting met plaggen). De factoren die het landschap hebben gemaakt tot wat het is worden uitge- prepareerd, en worden met dit werk als het wäre aangeboden aan ieder die verdere aantasting van dit landschap wil voorkomen. Dat zal iedereen zijn die het werk ter hand neemt dank zij de prachtige foto's van het dal van de Reest. Wat de Studie voor ons tijdschrift zo interessant maakt is het uitgebreide ge bruik van kaarten als bronnen. Dat materiaal wordt 00k aan de lezers ge- toond, maar dat gebeurt een beetje on- overzichtelijk. Een lijstje van de op- eenvolgende karteringen van de bestu- deerde gebieden zou zeker helpen. Nu komen dezelfde kaarten op verschillen de momenten weer aan de orde om een betoog te ondersteunen, zonder dat ze in een bepaalde context ten op- zichte van elkaar worden geplaatst. De verwarring wordt nog groter wanneer een en dezelfde kaart (zoals van Hu- guenin) op verschillende plaatsen ver- schillend wordt gedateerd: 1824, 1811 of 1832. De kaarten worden, in tegenstel- ling tot hun gebruik bij het onderzoek, in dit boek gebruikt als plaatje in plaats van als bron. Dat uit zieh in het onvoldoende afstemmen van tekst op kaart en omgekeerd, het ontbreken van legenda's en noordpijlen als dat nodig is, het gebruik van foutieve titels en het onvoldoende aangeven van de geografische relatie tussen de verschil lende afgebeelde gebieden. De aquarel- achtige originele kartografische illus- traties zien er fraai uit maar zijn, door- dat de tinten te dicht bij elkaar liggen, niet altijd makkelijk te duiden. De keerzijde van deze kritiek is, dat er wel degelijk getoond wordt wat er wel niet allemaal voor (kartografisch) ma teriaal beschikbaar is om een dergelijke uitgebreide Studie van een betrekkelijk 48

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 1999 | | pagina 54