Cyclus
Trend
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
afnemende/constante snelheid' [Mac-
Eachren, 1995].
Duur: tijdspanne waarin zieh (g)een
verandering voltrekt. Duur kan wor
den uitgedrukt in absolute of in rela-
tieve zin (respectievelijk in tijdseen-
heden, en aanduidingen zoals 'kort/
lang').
Volgorde: heeft betrekking op de opeen-
volging van ruimtelijke veranderingen.
Frequentie: het aantal malen dat een
fase zieh herhaalt in een opeenvolging
van ruimtelijke veranderingen.
2000-xxvi-i
Algemeen ruimtelijk-temporele patro-
nen over längere reeksen (figuur 6)
Om de algemeen ruimtelijke patronen
over längere reeksen afdoende te kunnen
beschrijven worden (naast de concepten
voor ruimtelijke en temporele verande
ringen) een aantal extra concepten voor-
gesteld die betrekking kunnen hebben
op de geometrische, thematische of tem
porele gegevenscomponent (of een com-
binatie daarvan):
Cyclus: periodieke terugkeer naar vroe-
gere stadia/omstandigheden [Muehr-
cke Muehrcke, 1992]. Cycli treden
bijvoorbeeld op in sommige atmosferi-
sche processen (bijv. het orkaan-
seizoen) en in vegetatie. Als zieh een
cyclus voordoet, is er misschien een ze-
kere mate van voorspellingen mogelijk.
Trend: gestruetureerd, niet-cyclisch pa-
troon [Muehrcke Muehrcke, 1992].
Het gaat hierbij om de algemene ten-
dens. Voorbeelden van trends zijn een
beweging die leidt tot clustering (geo
metrische gegevenscomponent), een
toename in waarde (thematische gege
venscomponent), en hogere frequenties
(temporele gegevenscomponent). Als er
een trend waarneembaar is, is extrapo-
latie in de tijd misschien mogelijk.
Als geen cyclus of trend kan worden
waargenomen is het patroon ongestruc-
tureerd. Verdere karakterisering van on-
gestruetureerde patronen lijkt niet no-
dig, omdat het moeilijk is om daaraan
conclusies te verbinden.
Relatieve vereenkomst bij vergelijking
(figuur 7)
Vergelijking van veranderingen (tussen
verschijnselen, of voor eenzelfde ver-
schijnsel in de tijd) is een exploratietaak
op een hoger conceptueel niveau dan
identificatie, die echter alleen zinvol kan
verlopen als de verschijnselen 00k wor
den gei'dentificeerd. Alle concepten die
hierboven zijn voorgesteld, zijn dan 00k
tevens relevant voor vergelijking. Daar-
naast is karakterisering van de relatieve
overeenkomst gewenst.
Voor vergelijkingen in een körte reeks (meestal recente) beei
den kan waarschijnlijk worden volstaan met:
Gelijk/verschillend: duidt op vergelijkbare/niet-vergelijkbare
veranderingen in met name de geometrische en/of de thema
tische gegevenscomponent. Dergelijke constateringen kun
nen een aanwijzing vormen voor anomalieen, en leiden tot
onmiddellijke actie.
Concepten die worden voorgesteld om vergelijking van veran
deringen over längere reeksen (recente en minder recente)
beeiden te karakterisen zijn:
Gelijk/tegengesteld/verschillend: voor patronen die respectieve
lijk vergelijkbare (evenredige), omgekeerd evenredige, en
niet-vergelijkbare veranderingen vertonen. Gelijke patronen
kunnen een aanwijzing zijn voor een positieve (cor)relatie,
tegengestelde voor een negatieve, terwijl verschillen kunnen
duiden op anomalieen.
In fase/faseverschuiving: refereert aan al dan niet gelijktijdig
verlopende veranderingen in patronen. In fase (synchroon)
kan letterlijk tegelijkertijd (plaatsvindend in een en dezelfde
periode) betekenen, maar 00k in twee voor het betreffende
verschijnsel vergelijkbare perioden, zoals twee groeiseizoe-
nen, twee regenperiodes enz. Als er geen synchroniteit wordt
geconstateerd, kan het toch interessant zijn om te bekijken
of patronen een faseverschuiving vertonen, omdat dat kan
duiden op een causaal verband. Vegetatiepatronen zouden
zieh bijvoorbeeld op dezelfde wijze kunnen ontwikkelen als
neerslagpatronen, maar later in de tijd [zie 00k MacEachren,
1995; Blok et al., 1999].
Discussie
Hierboven is een theoretisch raamwerk van concepten voorge
steld om algemene kenmerken te beschrijven van dynamische
verschijnselen die relevant zijn voor monitoring. De algemene
kenmerken moeten bij experts speeifieke kennis over dynami
sche verschijnselen kunnen oproepen. De concepten die ge-
bruikt worden voor de beschrijving van ruimtelijke verande
ringen lijken te worden bei'nvloed door gebruiks- en weergave-
context, maar binnen een bepaalde context zullen de aandui
dingen eenduidig gebruikt moeten kunnen worden. Hoe be-
langrijk contextgevoeligheid is, moet blijken uit vervolgonder-
zoek.
Tijdens dat vervolgonderzoek zal voor een aantal concrete toe-
passingen in de fysische omgeving verder worden nagegaan of
de theoretische concepten inderdaad een geschikt referentieka-
der vormen om de dynamische verschijnselen die men wil mo-
nitoren te karakteriseren. Het is mogelijk dat er enige aanpas-
singen nodig zijn. Voorgenomen literatuuronderzoek naar per-
Figuur 6 - Karakterisering van algemeen ruimtelijk-temporele patronen over längere reeksen met
minder recente en recente veranderingen.
9