KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2000-XXVI-I
werden. Op die manier kan men in het gesprek een conversa-
tie opbouwen. Men kan beginnen met simpele, eenduidige
vragen, zodat het antwoord eenvoudig en overzichtelijk blijft.
Uit de assimilatie van dit grafische antwoord kan een nieuwe
vraag opkomen en gesteld worden aan het auteursbestand. Dit
kan voortdurend herhaald worden tot men uiteindelijk een
overzichtelijke grafische repliek heeft, die de oplossing brengt
voor het gestelde ruimtelijk gedifferentieerde probleem.
De kartografische productiemethoden zijn, dankzij het com-
putergebruik, zo vereenvoudigd dat eenieder die thuis is in de
manipulatie van (karto)grafische software-pakketten nu ook in
Staat is een technisch hoogstaand kaartproduct te leveren. Dit
verschijnsel van grotere toegankelijkheid tot specifieke verwer-
kings- of uitvoeringsprocedes bestaat niet alleen in de (karto)
grafische wereld, maar evenzeer in andere disciplines zoals de
statistiek, de boekhouding, de architectuur enz. De Operatoren
die dergelijke pakketten behandelen zijn daarom nog geen sta-
tistici, boekhouders of architecten. Er bestaat dus een reeel ge-
vaar bij het behandelen van die materie dat men onzinnige om
niet te zeggen foutieve resultaten naar voor brengt. Dit geldt
evenzeer voor de kartografie. We mögen daarbij niet vergeten
te vermelden dat typische kartografische Software wel eens een
loopje neemt met de leer van de grafische Symbolen. Uiteraard
kan de gebruiker van dergelijke programma's dan ook geen
goed product leveren, ook al had hij de bedoeling andere pro-
cedures te volgen of andere voorstellingsvormen te kiezen. Het
is inderdaad aanlokkelijk voor zowel programmamakers als
nietsvermoedende gebruikers om grafische programma's in het
algemeen (al dan niet kartografisch) te beoordelen naar de es-
thetiek van de uitwendige verschijningsvorm van het geplotte
of geprinte product. Mooie kaarten zijn daarom nog geen goe-
de kaarten. Om het in taalkundige begrippen om te zetten:
mooie woorden zijn geen synoniem voor zinnige praat. Men
kan ook esthetisch mooie dingen schrijven of zeggen, waarvan
de inhoud nihil is om dan nog niet te spreken van mooie maar
leugenachtige teksten. Zo kan men evenzeer in de kartografie
producten leveren, waarvan de basisinformatie of het oor-
spronkelijke cijfermateriaal totaal klopt, maar waarvan de ma
nier van voorstellen gewoon verkeerde informatie niet alleen
suggereert maar zelfs expliciet naar voor brengt en aldus de
kaartlezer op het verkeerde been zet. Zo kan het achterhouden
van een gedeelte van de informatie, het verkeerd leggen van
accenten, het grammaticaal zondigen tegen het correct grafisch
vertalen van de kaartinformatie resultaten leveren die niet al
leen onvolledig, onoverzichtelijk of onverstaanbaar zijn, maar
die zelfs totaal verkeerde - om niet te zeggen misleidende -
conclusies laten trekken.
Bij de constructie van een thematische kaart is het niet voldoen-
de dat men het thema of het onderwerp, waarover ruimtelijk-
gespreide informatie in kaart gebracht moet worden, kent. Ook
moet men de taal beheersen om dit te verwoorden of grafisch te
vertalen. In tegenstelling tot de literatuur van het gesproken of
het geschreven woord is het oneigenlijke gebruik van de grafi
sche beeldtaaltheorie minder opvallend, minder störend en
wordt bijgevolg de correcte werkwijze daarom ook vaak gene-
geerd. Een totaal verkeerd ingevuld kaartbeeld, dat toch nog fijn
getekend en mooi ingekleurd werd, heeft misschien nog zin als
kunstobject, weliswaar nietszeggend (maar hoeveel kunstwerken
zijn inderdaad zo opgevat?). Daartegenover Staat dat gesproken
of geschreven taalconstructies, waarbij men de grammatica met
de voeten treedt, helemaal niet meer verteerbaar zijn. Dit om te
stellen dat een siechte kaart minder opvallend is en juist daarom
speelt ze een des te geniepiger rol in de communicatie.
Het spreekt voor zieh dat de interactieve conversatie met het
kaartbeeld zo complex kan zijn dat men tussentijdse analyti
sche werkkaartjes produeeert, die soms niet-verantwoorde
kaartbeelden opleveren en daarom niet vlot leesbaar zijn voor
derden, als gevolg van het experimenteel karakter ervan. We
moeten echter goed beseffen dat voorlopige werkkaartjes, die
enkel door de Operator zelf nog leesbaar zijn - en misschien
ook nog door zeldzame specialisten ter zake - niet zomaar als
eindresultaat geleverd kunnen worden. Het is als een verslag in
steno van een voordracht, dat door buitenstaanders onbegrij-
pelijk geacht wordt.
Enkele vuistregels
In het aangehaalde werk van J. Bertin [Bertin, 1967] wordt
zeer duidelijk ingegaan enerzijds op de aard van de kartogra
fisch voor te stellen ruimtelijk gespreide informatie en ander-
zijds op de mogelijkheid dit grafisch uit te drukken [Orme-
ling> 1998; Geels, 1987-1988]. Vervolgens wordt nagegaan wel
ke impressie deze grafische middelen - ook beeldveranderlijken
('variables retiniennes') genoemd - uitoefenen op ons. Met an
dere woorden: welke waamemingseigenschappen ('niveau d'or-
ganisation') bezit elk van deze beeldveranderlijken? Uiteinde
lijk wordt nagegaan welke van die eigenschappen hören bij de
respectievelijke informatie-componenten, zodat men kan uit-
maken welke grafische uitdrukkingsvorm toegestaan is om het
desbetreffende informatie-onderdeel in kaart te brengen.
De essentie van de aldus opgebouwde leer van de grafische
Symbolen ('la semiologie graphique') is relatief eenvoudig.
Daarom is het onverklaarbaar dat ze nog zo weinig wordt toe-
gepast in de kartografische software-programma's. Eerder in
het kt behandelde Geels [1987-1988] deze materie expliciet en
bouwde kritisch voort op de theorieen van Bertin [1967]. Or-
meling [1998] maakte hiervan een duidelijke Synthese met
sprekende figuren, waarnaar ik graag verwijs. Twee bedenkin-
gen, echter, waren aanleiding om dit verhaal naar voor te
brengen. Enerzijds vervaagde het onderscheid tussen hetgeen
al dan niet oorspronkelijk in Bertins concept naar voren
kwam. Anderzijds werd de eigenlijke legendaconstructie en het
optimaliseren ervan ietwat verwaarloosd. Daarom wil ik hier
eerst in het kort het idee omtrent de essentie van Bertins theo-
rie aanhalen om dan enkele concrete voorstellen te formuleren
voor een duidelijker legenda-opbouw. De essentie van dit arti-
kel komt dus neer op de Stelling: niet enkel de beeldtaal van de
kaart moet optimaal gesteld worden. Ook de legenda moet
maximaal efficient opgebouwd worden en doordat dit aspect
wel eens stiefmoederlijk werd behandeld zijn de figuren in dit
artikel vooral op dit laatste toegespitst.
Stelling - Niet enkel de beeldtaal van de kaart moet optimaal
gesteld ivorden. Ook de legenda moet maximaal efficient opge
bouwd worden.
De ruimtelijk-gespreide kaartinformatie kunnen we grosso
modo in drie grote categorieen opdelen:
de kwalitatieve informatie, die bestaat uit naast elkaar staande
informatie-eenheden of informatiecomponenten die zonder
hierarchisch onderscheid en in een niet-geordend verband
moeten gezien worden. Voorbeelden hiervan zijn: verschil-
lende soorten bodemgebruikklassen, beroepsstrueturen, be-
bouwingstypes, verschillende soorten leidingen enzovoort.
Geels en Ormeling spreken van het nominale meetniveau.
20