KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2QOO-XXVI-I
werden presentaties gegeven die het ver
melden waard zijn. Andreas Riedl bena-
drukte de voordelen van de globe als
model van de werkelijkheid voor het be-
studeren van ruimtelijke relaties. Be-
staande globes hebben echter nadelen,
zoals schaallimieten, weergave van een
beperkt aantal thema's, en geringe actu-
aliteit. Virtuele globes op het Web kun-
nen deze nadelen ondervangen: er zijn
verschillende detailniveaus te genereren
en allerlei (actuele) thema's kunnen wor
den afgebeeld. Bovendien kunnen dyna-
miek en interactie worden toegevoegd.
Op overtuigende wijze werd een voor-
beeld van interactie met twee lagen gege
ven: een laag met de contouren van de
continenten, en een andere met de op-
vulling van de contouren. Riedl ver-
sleepte de eerstgenoemde laag zodanig
dat de oostkust van Zuid-Amerika tegen
de westkust van het Afrikaanse conti-
nent kwam te liggen, waarbij het duide-
lijk werd dat de twee continenten als het
wäre in elkaar passen. Deze speelse ma-
nier van omgaan met ruimtelijke relaties
lijkt uitermate geschikt voor digitale
(school)atlassen.
Alan MacEachren presenteerde een ver-
haal dat hij samen met Menno-Jan
Kraak en Edward Verbree heeft geschre-
ven. Hij ging in op aspecten die verband
houden met de representatie van geogra-
fische informatie in een virtuele omge-
ving. De mogelijkheden die zo'n omge-
ving biedt, zou de rol van de kaart in we-
tenschap en maatschappij wel eens fun-
damenteel kunnen veranderen. De om-
geving biedt onder meer een zintuiglijk
rijkere ervaring (die overigens afhangt
van de mate waarin de sensatie van 'on-
derdompeling' in de virtuele omgeving
wordt verwezenlijkt), interactie met drie-
dimensionale objecten, en rijkdom aan
informatie. Maar integratie van kartogra-
fische methoden en virtuele realiteit
roept ook nieuwe vragen op ten aanzien
van ontwerp en gebruik van een virtuele
geografische omgeving. De auteurs, die al
enige ervaring hebben opgedaan met het
creeren van virtuele representaties, willen
zieh in de nabije toekomst onder meer
richten op vormen van interactie waar-
mee gebruikers individueel en via samen-
werking dergelijke digitale werelden kun
nen genereren en gebruiken.
De lezing van Sven Fuhrmann sloot
naadloos aan op de presentatie van
MacEachren. Fuhrmann geeft aan dat er
nog veel problemen zijn bij de interactie
met virtuele werelden, onder andere als
gebruikers erin navigeren, of zieh willen
orienteren. Hij onderzoekt welke meta-
foren voor interactie met driedimensio-
nale animaties in virtuele werelden
bruikbaar zijn, en wil een cognitieve be-
nadering toepassen om metaforen te vin-
den die zo voor de hand liggen, dat ze de
onervaren gebruiker duidelijk maken
wat ermee kan. Het uitgangspunt is dat
interfaces krachtiger worden naarmate ze
minder onverwachte en onbekende ei-
genschappen hebben. Gevonden metafo
ren moeten empirisch getest worden op
hun bruikbaarheid voordat ze in brede
zin in browsers kunnen worden gei'mple-
menteerd.
Dynamic maps
Dat interactie met geografische gegevens
verwarrend kan zijn als gebruikers de ge-
reedschappen van een visualisatiesysteem
niet begrijpen, bleek uit de presentatie
van Mark Harrower in een van de twee
sessies gewijd aan dynamische kaarten.
Harrower, Griffin en MacEachren zijn
ge'interesseerd in het ontwikkelen van
exploratiegereedschappen voor gevisuali-
seerde ruimtelijk-temporele gegevens.
Met de door hen ontwikkelde EarthSys-
temVisualizer kunnen meerdere weer- of
klimaatvariabelen worden bestudeerd.
Naast selectie van variabelen biedt het
systeem de mogelijkheid om te kiezen
welke dagen van het jaar en welke tijden
van de geselecteerde dagen in een anima-
tie van de gegevens betrokken moeten
worden. Daarvoor wordt gebruik ge-
maakt van verschillende temporele le-
genda's. Uit tests bleek dat gebruikers
die toegang hadden tot deze gereed-
schappen, en wisten hoe ze die moesten
gebruiken, beter in Staat waren om hy-
potheses te formuleren over ruimtelijk-
temporele processen dan gebruikers die
er niet over konden beschikken. Ander-
zijds deden degenen die wel toegang tot
de gereedschappen hadden, maar ze niet
goed begrepen, het slechter. Verder
bleek dat gebruikers met een matig of
laag kennisniveau van atmosferische pro
cessen meer gebaat waren bij gebruik
van het systeem dan mensen met relatief
veel kennis ervan. Een van de conclusies
was dan ook dat gereedschappen goed
moeten worden afgestemd op het ken
nisniveau van potentiele gebruikers.
Rex Cammack sprak over de problemen
rond de classificatie van kwantitatieve
gegevens die worden weergegeven door
geanimeerde choropleten. Hij benadruk-
te dat bij tijdreeksen meer factoren een
rol speien dan bij de classificatie van een
enkele dwarsdoorsnede in de tijd. Eerst
is onderzoek nodig naar bijvoorbeeld het
aantal klassen, het gebruik van uniforme
versus variabele klassengrenzen, en de
beperkingen van het werkgeheugen van
de mens bij het zien van animaties voor
dat er classificatieregels voor kunnen
worden geformuleerd.
Jeremy Crampton wil, zoals vele ande
ren, de functionaliteit van kaarten op
het Internet verhogen. Hij is met name
ge'interesseerd in interactieve, virtuele
werelden, waarin ook plaats is voor re
presentaties van mensen (avatars), en
voor interactie daartussen.
Alan Keahey gebruikt animaties om ge-
leidelijke transformaties te laten zien van
thematische kaarten met niet-gebiedsge-
bonden gegevens (zoals het percentage
stemmers of een bepaalde partij per
Staat). De animaties beginnen met een
weergave van administratieve gebieden
op schaal, en eindigen met een anamor-
lose (of kartogram). Doordat de gebrui-
Het ITC-team voor de orienteering. Goede lopers, maar kunnen ze ook goed een route plannen
69