31
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2OOO-XXVI-4
basisinfomatie. Bewust van zijn verantwoordelijkheid heeft de
Cerco in 1995 het project megrin opgezet, om door heel Eu
ropa het gebruik van producten en diensten als basis van op de
ruimte betrokken maatregelen te stimuleren. Het ligt in de be-
doeling om de bij de nationale instellingen beschikbare digita
le gegevens voor de beschrijving van het aardoppervlak via een
netwerk met elkaar te verbinden. Doelstelling is de toegang tot
de gegevens en hun metadata te vergemakkelijken, en met de
klanten partnership-achtige betrekkingen op te bouwen en de
markt te stimuleren. Drie belangrijke voornemens van het
MEGRiN-project zijn van bijzonder belang. Met sabe'I hebben
we sedert 1997 een bestand met administratieve grenzen van
26 Europese staten tot en met het niveau van zelfstandige ge-
meenten ter beschikking, met een resolutie die overeenkomt
met schalen 1:50.000 tot 1:1 miljoen. petit6' betreft het plan
om een pan-Europese topografische databank 1:250.000 op te
bouwen, waartoe nu eerst een gebruiksstudie en een prototype
file voor delen voor Belgie, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg
en Nederland wordt vervaardigd. Het in 1998 gei'nitieerde pro
ject 'la Clef moet als een pan-Europees metadatasysteem be
treffende geodata van zowel prive-bedrijven als van staatsin-
stellingen de toegang tot de nationale geodata vergemakkelij
ken. Alle Europese nma's zijn thans bezig om muhifunctionele
Systemen voor de beschrijving van het aardoppervlak op te
bouwen, waarbij de drie basistypen, namelijk objectgebaseer-
de, op Signaturen gebaseerde en op foto's gebaseerde 'modelle-
ring' voorkomen. Figuur 5 geeft voorbeelden hiervan voor ver-
schillende staten. Maar deze Systemen zijn qua conceptuele
opzet, logische datastructuur, formattering en aanduiding nog
verschillend. Daarin komen - en hoe kan het 00k anders - de
historische uitgangspunten, de nationale bijzonderheden en de
politieke kenmerken tot uiting. Terwijl de schaalgetallen ten-
minste nog duidelijk overeenkomen en er hier en daar gelijke
of verwante aanduidingen herkenbaar zijn, kan er geen sprake
zijn van gemeenschappelijke object- of signaturencatalogi. Bo-
vendien voelen 00k niet alle staten zieh verplicht tot een vlak-
dekkende opname, maar produceren ze verschillende databe
standen, vooral op het gebied van orthofoto's of op de basis
van in verdragen overeengekomen regelingen. Er wordt zicht-
baar dat de traditionele opdracht, zoals vastgelegd in het open-
bare recht, en beperkt tot de produetie van de essentiele topo
grafische basisgegevens, begint te botsen met de commerciali-
sering van 'ambtelijke' geodata. Is de vrees wel ongegrond dat
00k nationale karteringsdiensten zelf beginnen zieh aan wille-
keur over te geven?
Als de gebrekkige interne uniformiteit bij een nieuwe conci-
piering van Europese topografisch-kartografische informatie-
systemen dus een tegenslag is, kan het troost bieden om zijn
geld te zetten op externe krachten. Men kan bijvoorbeeld zijn
toevlucht nemen tot overkoepelende militaire standaarden, zo
als het bijvoorbeeld gebeurd is met de Vector SmartMap
1:250.000 als uitgangsproduet voor het geplande PETiT-project.
Dus ligt het wellicht voor de hand om de op een NAVO-stan-
daard stoelende 'Feature Attribute Coding Catalogue' (facc),
die bij de objectcatalogus van atkis al model heeft gestaan, tot
het uitgangspunt te maken van een pan-Europees landschaps-
model. Een reden te meer is dat de internationale standaardi-
seringorganisatie ISO van plan is die catalogus tot een globale
norm te verheffen. Zonder twijfel vormen 00k de Europese
cen pre-standaarden7) en de familie van ISO I9ixx-standaarden
produetieve kaders en modelleringwerktuigen voor homogene
beschrijvingen van het aardoppervlak.
Is de bewering gerechtvaardigd dat de bereidheid van de nma's
om het aardoppervlak over de landsgrenzen heen volgens uni
forme standaarden te modelleren als een aanwijzing kan die
nen voor de werkelijke wil van een Staat om tot de voltooiing
van de Europese eenheid te komen? Maar wie moet dan zor-
gen voor de daartoe vereiste impulsen, voor de ontwikkeling
van de concepten en wie moet de opbouw van databanken
coördineren? Moet dat de cerco zijn, of moet dat eurogi8'
zijn, of moet het initiatief uitgaan van Directie xiii (Telecom-
municatie en Informatie) van de Europese Commissie? We
staan nog steeds aan her begin van een uniforme Europese
'Geografische' basis.
Conclusie
Bij alle onzekerheden en speculaties die de wisseling van para-
digma's bij de beschrijving van het aardoppervlak met zieh
meebrengt voor zowel beroepsbeoefenaren als instellingen, te-
kenen zieh twee constanten af. In de eerste plaats hebben we
aardoppervlak-beschrijvende geo-referenced data en kaarten
nodig als basis voor een geografische infrastruetuur, meer dan
ooit om de steeds complexer wordende op de ruimte betrok
ken taken uit te kunnen voeren. In de tweede plaats zal 00k in
de toekomst geen souvereine Staat er afstand van willen doen
om zijn staatsgebied viakdekkend op een onbevooroordeelde
manier te documenteren om zo als eigenaar over een mini-
mum aan geobasisdata te kunnen beschikken in de openbaar
juridische zin. Dat moet onder economische voorwaarden 00k
gelden voor een statenbond zoals de Europese Unie.
Aan de andere kant hebben de staten van de Europese Unie al
lang de overstap gemaakt naar de digitale 'kartograhe-wereld'.
In werkeiijkheid bestaan in de meeste staten al concepten en
databases voor muhifunctionele aardoppervlak-beschrijvingen,
die op dit moment helaas gekenmerkt zijn door variatie en een
gebrek aan uniformiteit. Het is dus de hoogste tijd om grens-
overschrijdend te denken en Europabreed te handelen, als we
een minimum aan Europese uniforme aardoppervlakbeschrij-
ving willen bereiken.
De aanvankelijke droom van een Europese topografische
kaartserie met een bladindeling en uniforme Symbolen blijft
dus een Utopie. Dat hoeft ons niet te spijten, want de manier
waarop het veelvoud vanuit de databanken afgeleide kaarten er
in de toekomst uit zal zien, zal meer en meer bepaald worden
door de gebruiker, de klant, bij individuele toepassingen. Het
visioen blijft dus: in de Europese basis-kartografie moeten we
eraan werken om tenminste over een gemeenschappelijk uit-
wisselbare geodatabank te beschikken. De schaal 1:250.000 ligt
daarroe voor de hand. Het meest belangrijke is echter dat de
National Mapping Agencies hun gemeenschappelijke meta-in-
formatiesysteem ernstig moeten nemen en snel opbouwen en
dat overeenstemming wordt bereikt aangaande standaarden
met betrekking tot de gegevensuitwisseling. Want de 'basiskar-
tograße' als geografische basis voor de toekomst is dynamisch,
zoals 00k haar nieuwe medium, het WorldWideWeb, dat is.
Noten
Dit artikel is de uitgebreide versie van een op de Nederlands-Duitse
Kartografendagen in Maastricht (17-20 mei 1999) gehouden voor-
dracht. De lezing is uit het Duits vertaald door F.J. Ormeling.
1. In Duitsland zijn de bondslanden verantwoordelijk voor de topo
grafische kartering en de geo-informatie. Ze werken samen in de