KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2QOI-XXVII-I
jecties van de Gis-sofrware en op zijn eigen kennis van de ei-
genschappen van deze kaartprojecties.
Doorgaans wordt de keuze bepaald op grond van inmiddels
achterhaalde classificatiemethoden, die gebaseerd zijn op de
mogelijkheid om het - door Claudius Ptolemaeus in 150 na
Christus gei'ntroduceerde - graadnet van meridianen en paral-
lellen zo eenvoudig mogelijk en met behoud van zoveel moge-
lijk rechte lijnen en concentrische cirkels te tekenen. De hier-
bij tot de verbeelding sprekende intermediaire kegel- en cilin-
deroppervlakkenhebben voor de driedeling in de classificatie
van kaartprojecties gezorgd. Met een beetje fantasie zijn alle
projecties onder te brengen in een van de volgende klassen of
zijn daaraan gerelateerd door te spreken over projecties in een
pseudo-sector, vallend onder:
azimuthale projecties, waarbij getransformeerd wordt naar
een recht projectievlak, dat het aardoppervlak raakt of snijdt;
cilinderprojecties, waarbij getransformeerd wordt naar een
cilinder met een diameter die gelijk of kleiner is dan de straal
van de aarde en die het aardoppervlak raakt of snijdt;
kegelprojecties, waarbij getransformeerd wordt naar een ke
gel, die het aardoppervlak raakt of snijdt.
In deze nog steeds veelvuldig gehanteerde classificatie-methode
wordt verder onderscheid gemaakt tussen de manieren waarop
we te maken kunnen hebben met de 'stand' van het projectie
vlak. Hier worden de volgende standen onderscheiden:
normaal, waarbij de as van het projectievlak samenvalt met
de rotatie-as van de aarde;
transversaal, waarbij de as van het projectievlak loodrecht
Staat op de rotatie-as van de aarde;
oblique, waarbij de as van het projectievlak een scheve stand
heeft t.o.v. de rotatie-as van de aarde.
Kijken we naar het gebruik van deze classificatie in de praktijk
van het kaartvervaardigen, dan zien we dat de 'normale' stand
het meest voorkomt, gevolgd door de 'oblique' azimuthale en
de 'transversale' cilinder. De andere opties komen niet of nau-
welijks voor (zie Schema). Hierbij wordt de keuze bepaald door
de locatie en de uitgestrektheid van het te karteren gebied. Dat
de locatie een rol speelt bij die keuze, heeft, zoals gezegd, te ma
ken met het bestaande net van parallellen en meridianen en de
behoefte om de projectie zo simpel mogelijk te houden:
Azimuthaal Cilindrisch Conisch
ntontonto
Locatie en
uitgestrektheid
van het gebied
Pool-gebied: cp 70°
Gebied: rond
20°< (p 70° noord-zuid
oost-west
Equator-gebied: v
-20°< tp 20°
Nieuwe ontwikkelingen
Met de komst van Computers is de behoefte aan de mogelijk
heid om via een meetkundige constructie een kaartprojectie
tot stand te brengen, tot een minimum gereduceerd. In princi
pe zijn daarmee kaartprojecties geworden tot eenvoudige of
minder eenvoudige formules waarmee de Computer de trans-
formatie tot stand brengt. Ook is het niet meer zo dat de
kaartprojectie ingewikkelder wordt als wordt afgeweken van de
normale of transversale stand van het projectievlak. Sterker
nog: de normale en transversale worden 'extremen' van de
oblique stand van het projectievlak. Wat overblijft zijn de vol
gende vragen:
Wat is de ligging van een bepaald punt of een bepaalde lijn
op aarde in relatie tot een ander punt of een andere lijn?
Hoe kan ik de vorm van een gebied zodanig in kaart bren
gen, dat de vervorming minimaal is?
Voor welke projectie moet ik kiezen om conformiteit (hoek-
getrouwheid) of equivalentie (oppervlaktegetrouwheid) in de
kaart te krijgen?
Deze vragen hebben betrekking op de aard van het gebied en
het daaraan gekoppelde doel van de kaart. Aan de aard van het
gebied wordt hier een zuiver kartografische betekenis toegekend.
Niet alleen de vorm van het gebied zelf, maar ook de 'metri
sche vorm' van de informatie leidt tot de definitie van een
drietal begrippen:
Een-punts-gebied: Een gebied met een 'ronde' vorm, ofwel
een (verzorgings-)gebied waar een punt centraal Staat, bij-
voorbeeld een vliegveld met daar om heen liggende bestem-
mingen.
Twee-punts-gebied: Een langwerpig of rechthoekig gebied,
ofwel een (route-)gebied waar de relatie tussen twee punten
wordt weergegeven. Bijvoorbeeld de reis van een persoon in
beeld gebracht of de (economische) relaties tussen twee lan
den die betrekkelijk ver van elkaar liggen.
Drie-punts-gebied: Een driehoekig gebied.
Het kiezen voor een van deze gebieden leidt in principe in alle
gevallen tot een oblique azimuthale, cilinder- of kegelprojec-
de:
Conisch
n t
Aard en doel Azimuthaal Cilindrisch
van de kaart n t o n t o
Een-punts-gebied v
Twee-punts-gebied v
Driepuntsgebied
Omdat in alle categorieen zowel conforme, equivalente als
equidistante kaartprojecties beschikbaar zijn, zal die specifieke
keuze bepaald kunnen worden door de vraag welke kaartpro
jectie de minste metrische vervormingen geeft. Eiders in deze
editie van het KT (2001.i) vindt u informatie over het onder-
zoek dat Elger Heere en Martijn Storms met betrekking tot dit
onderwerp, in het kader van hun doctoraalscriptie, uitvoeren.
De poster op voorgaande pagina's geeft een overzicht van de
onderzochte kaartprojecties volgens de nieuwe classificatie. De
conclusie, dat drie-punts-gebieden (en dus ook de kegel-pro-
jecties) kartografisch gezien niet echt interessant zijn wordt
ook hier onderstreept.
Belangrijkste conclusie lijkt overigens nu al, dat de kartografie
met beduidend minder kaartprojecties toe kan, dan tot nu toe
gedacht werd. Het is nu aan de Gis-software ontwikkelaars om
hier op een goede manier op in te speien.
Literatuur
Knippers, R. J. Hendrikse (2000), Coördinaattransfor-
maties. Kartografisch Tijdschrifi xxvi.3, Kernkatern 13, pp.
49-52.
Mekenkamp, P.G.M. (1989), Naar een geometrisch kom-
municatie-formaat voor de kartografie. Kartografisch Tijd
schrifi xv.3, pp. 49-52.
Frank Canters and hugo Decleir (1989), The world in
perspective, a directory of world map projections, John Wiley
Sons Ltd, England; ISBN o 471 92147 5.
60