63
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
200I-XXVII-2
ter). Voor dit soort zaken hebben we een
aantal hulpmiddelen tot onze beschik-
king, waarvan de belangrijkste in figuur
6b gebruikt zijn: Steile bellingen worden
weergegeven door een gestileerde grafi
sche weergave, de zogenaamde rotsteke-
ning. Verder kunnen we voor markante
punten een apart hoogtepunt met hoogtege-
tal gebruiken. Bovendien is gebruik ge-
maakt van een hulphoogtelijn met een af-
wijkende interval van 10 meter, om het
terras aan te geven. Als laatste is nog ge
bruik gemaakt van een hoofdhoogtelijn
een verbrede of anderszins opvallende
hoogtelijn, die een vast veelvoud van de
equidistantie aangeeft.
Hoogtezones
Bij kleinschalige kaarten moeten de hoog
telijnen al snel zo sterk gegeneraliseerd
worden, dat van een nauwkeurige weerga
ve geen sprake meer kan zijn. Een oplos-
sing kan zijn de hoogtelijnen zelf dan niet
weer te geven, maar de gebieden er tussen
in te kleuren als zogenaamde hoogtezones.
Voor de kleurkeuze van deze zones be-
staan vele mogelijkheden. Imhof onder-
scheidt bijvoorbeeld maar liefst 13 basisty
pen, meestal gebaseerd op kleurtrappen
die het principe volgen 'hoe hoger, hoe
lichter', of juist 'hoe hoger, hoe donker-
der'. Figuur 7 is een voorbeeld van een va-
riatie op dat laatste principe.
Schrapjesmethode
Hoogtelijnen en -zones kunnen wel min
of meer nauwkeurige informatie bieden
over de terreinvormen, maar alleen per-
sonen met veel kaartleeservaring kunnen
zieh het feitelijke landschap erbij voor-
stellen. Om aan dat gebrek tegemoet te
komen, werd al in 1799 door J.G. Leh
mann de methode van hellingschrapjes
ontwikkeld, waarbij parallel aan de maxi
male hellingshoek (te vinden door de
hoogtelijnen loodrecht te kruisen) körte
streepjes, de schrapjes of hachures, wor-
Figuur 9 - Schadu
wering met schuine
lichtinval van links-
boven a) en relief
inversie bij lichtinval
van rechtsonder (b).
den gezet, die in dikte toenemen naarmate de helling steiler is
(zie figuur 8a-c). Dit resulteerde weliswaar in een verbeterde
impressie van de landschapsvormen, maar 00k hierbij is de in-
terpretatie niet echt eenvoudig. Daar kwam pas verbetering in
toen men aan ging sluiten bij de eerder genoemde psychologi
sche Stimuli van het zintuiglijk systeem en gebruik ging maken
van schaduwering.
Hoogtevoorstelling met 3D pereeptie
Schaduwering
Eerder is in figuur 2a al gedemonstreerd hoe effectief grijswaarde-
verschillen kunnen worden gebruikt om schaduwen, en daarmee
hoogte- of diepteverschillen, te suggereren. Deze techniek werd
als eerste toegepast door de eerder genoemde schrapjes niet met
de hellingshoek te varieren, maar met de mate van schaduw die
op de helling zou vallen bij een denkbeeidige belichting uit een
vastgestelde richting (schaduwschrapjes, zie figuur 8d). Maar pas
toen door de opkomst van de lithografie eind 19c eeuw echte
halftonen konden worden gedrukt, werd de schaduwering goed
toepasbaar en snel populair.
Een belangrijke eigenschap van de schaduwering is de richting
van de lichtinval. Elke richting is theoretisch mogelijk en er is
veel onderzoek gedaan naar de voors en tegens van loodrecht-
schaduwering en schaduwering met schuine lichtinval en combi-
naties daarvan. De eerste methode gaat uit van een veronder-
stelde lichtinval loodrecht van boven, waarbij vlakke gebieden
wit zijn en hellingen donkerder weergegeven worden naarmate
ze steiler zijn. De tweede is gebaseerd op een veronderstelde
lichtinval vanuit een bepaalde richting, waarbij vlakke gebie
den grijs zijn en hellingen aan de schaduwzijde donker, en aan
de lichtzijde licht weergegeven worden. Tegenwoordig wordt
meestal als uitgangspunt schuininvallend licht van linksboven
genomen (bij noord-georienteerde kaarten dus uit het noord-
oosten). Dit blijkt in praktijk voor de meeste mensen het beste
te werken. In figuur 9a (met licht van linksboven) zal het door
de pijl aangegeven punt voor de meeste lezers een dal lijken te
zijn In figuur 9b, na een rotatie van 180° (waardoor het licht
nu van rechtsonder komt), lijkt hetzelfde punt een bergtop.
We noemen dit verschijnsel reliefinversie.
Figuur 8 - Floogtelijnen (a) bepalen de maximale hellingshoek waarlangs
de schrapjes worden getekend (b). Bij hellingschrapjes (c) neemt de dikte
van de schrapjes toe met de hellingshoek, bij schaduwschrapjes (d) met de
mate van (denkbeeidige) belichting uit Imhof, 196$).
Figuur 10 - Strikte
toepassing van de
lichtrichting (a) en
lokaal aanpaste
lichtinval (b)
(uit Imhof, 1969).
- u