33
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2002-XXVIII-I
ampel en met veel gevoel van kennis be-
handeld. De bibliografie, een inidatief
van de Afdeling 'Nederland' van her Ko-
ninklijk Nederlands Aardrijkskundig Ge-
nootschap (knag), beoogde alle hete
rogene bestanddelen van de geografie tot
een harmonisch geheel te verenigen. Het
moest de basis vormen voor de samen-
stelling van een handboek voor de aard-
rijkskunde van Nederland. Dat hand
boek is er nooit gekomen, althans niet
een waarop de Afdeling 'Nederland' als
auteur prijkt. De verzamelde bouwstof-
fen voor deze 'Landeskunde' zijn er wel,
verwerkt in een reeks boeken en tijd-
schriftartikelen, een kaartenverzameling
en in de vorm van kaarten door middel
waarvan de topografische en thematische
verscheidenheid van Nederland en het
Nederlandse landschap is uitgewerkt.
Ondanks haar rol in de vormgeving van
de regionale geografie, werd tot dusver
nauwelijks aandacht besteed aan de
werkzaamheden van de Afdeling 'Neder
land'21. Zelfs Buursink memoreert de
Afdeling 'Nederland' nergens, iets wat
op z'n minst een omissie mag worden
genoemd3f Het belang van de Afdeling
'Nederland' voor de kartografie bleef
evenzeer onbesproken, al is dat niet op-
vallend te noemen: de gehele Neder
landse kartografie van na 1850, met uit-
zondering van de atlas- en koloniale kar
tografie, was tot dusver nooit onderwerp
van een systematisch opgezet historisch
onderzoek.
In dit artikel wil ik aandacht besteden
aan het kartografische werkprogramma
Figuur 1.
Jacob Kuyper
(1821-1908).
van de Afdeling 'Nederland'. Ik beperk mij daarbij tot de kar
tografische bijdragen zoals deze tussen 1876 en 1910 door haar
in het tijdschrift van het knag werden gepubliceerd. De be-
langrijke rol van de Afdeling in de totstandkoming van natio
nale geologische, agronomische en taalkundige karteringen,
laat ik hier buiten beoordeling. Een verdere beperking is dat ik
er voor gekozen heb om het artikel niet in de vorm van een
chronologisch verhaal te schrijven. Zo'n tijdsordening zou na-
melijk verplichten tot een noodzakelijke, maar hier volstrekt
overbodige uiteenzetting van de weerbarstige relatie tussen de
afdeling en de moedervereniging. Die stroeve verhoudingen
zijn belangrijk omdat ze de reorganisatie van de afdeling in
1910 en dus 00k mijn cesuur verklaren, maar hier zouden ze de
aandacht slechts afleiden^.
De Afdeling 'Nederland'; een plaatsbepaling
De Afdeling 'Nederland' werd opgericht door Jacob Kuyper
(1821-1908). In het dagelijks leven was hij belastingontvanger
in Den Haag, maar tot dat vak alleen kon hij zieh niet bepa
len. AI zijn vrije tijd wijdde deze autodidact - die het epithe-
ton de Nestor der Nederlandse Geografen3' kreeg toebedeeld
aan de geografie en de kartografie, twee terreinen die hij met
een gevarieerd oeuvre aan handboeken, schoolboeken en ver-
schillende kaart- en atlaswerken wilde verbeteren6'. Die toewij-
ding verklaart goed waarom Kuyper in 1876 het initiatief nam
tot de oprichting van de Afdeling 'Nederland'; binnen het
knag stond de Studie van Nederland nadrukkelijk op het
tweede plan. De grondleggers van het genootschap, waartoe
overigens 00k Kuyper behoorde, hadden zieh in 1873 dan wel
voorgenomen om de aardrijkskunde in de ruimste zin van het
woord te propageren, maar in de praktijk kwam van dat voor-
nemen niet veel terecht. Het knag zocht meer pretentieuze,
internationaal meer aansprekende doelen te dienen. De aard
rijkskunde was pas tijdens de eerste helft van de 19c eeuw uit-
gegroeid van een historische hulpwetenschap tot een min of
meer zelfstandige diseipline. In dat wordingsproces hadden
aardrijkskundige genootschappen in Frankrijk, Engeland en
Duitsland een cruciale rol gespeeld. Zij waren het die met
steun van nationale overheden en het bedrijfsleven grote expe-
dities uitstuurden om de grenzen van de aarde te verkennen.
Die ontdekkingstochten naar het onbekende werden behalve
door het allesoverheersende streven naar geografische opper-
macht, toch vooral ingegeven door de noodzaak om de krach-
tig expanderende westerse economieen met markten, brand
en grondstoffen te voeden. Echter, om die ondeelbare doelein-
den te verwezenlijken was het essentieel dat die verborgen we-
reld en de toegangen daartoe op schrift en in kaart werden
vastgelegd. Het Nederlandse Aardrijkskundige Genootschap -
het predikaat Koninklijk werd eerst in 1888 verworven - kon
in die ontwikkeling niet achterblijven. Eerst was er het Sterke
bewustzijn dat men in de voetsporen stond van de Nederland
se ontdekkingsreizigers die in de i6e en 17c eeuw zo'n belang-
rijke rol hadden gespeeld in de openlegging van de wereld. En
het Genootschap wierp zieh dan 00k krachtig op om die na
tionale erfenis en de historische aanspraken die daar uit voort-
vloeiden voor de vergetelheid te behoeden.
Een andere factor die de orientatie op het buitenland bepaal-
de, was de introduetie - omstreeks 1870 - van een nieuwe ko
loniale politiek. De opheffing van het staatsmonopolie en de
commerciele openstelling van de Oost- en West-Indische ge-
biedsdelen bracht een enorme belangstelling voor die win-
gewesten teweeg: het goud van Suriname, de koffie, de suiker