38
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2002-XXVIII-I
baanbrekende werk van W.C.H. Staring (1808-1877) die tussen
1858 en 1867 een geologische kaart van Nederland 1:200.000
had gepubliceerd, groeide tegen het einde van de 19c eeuw het
bewustzijn dat de kaart slechts een eerste proeve van een the
matische kartering was geweest en dat ze, vooral omdat ze zo-
wel inhoudelijk als kartografisch tekort schoot, aan vervanging
toe was. In het aanzetten tot en het bevorderen van die nieuwe
geologische kartering speelde de Afdeling 'Nederland' samen
met de Geologische Commissie van de Koninklijke Academie
van Wetenschappen een centrale rol. Hoewel de sturende rol
van de Afdeling 'Nederland' in de voortgang van dit proces
(dat uiteindelijk resulteerde in de oprichting van de Geolo
gische Dienst en de totstandkoming van een nieuwe geolo
gische kaart) hier verder buiten beschouwing Staat, moet er
wel op worden gewezen dat de Afdeling een belangrijk deel
van het haar toekomende budget aanwendde in het realiseren
van enkele kleinschalige proefkarteringen. Het betraf hier
kaarten die vooral tot doel hadden om een beter inzicht te
krijgen in opbouw van de bodem en de verschillende Proces
sen die hierop van invloed waren24'.
Evenzeer was er bij de Afdeling 'Nederland' aandacht voor uit-
eenlopende hydrologische, meteorologische, waterstaatkundige
en historisch-geografische vraagstukken, alsmede de problemen
die aan de kartering daarvan verbonden waren. We kunnen
hierbij wijzen op de talrijke bijdragen van A.A. Beekman, Hom-
mo Tonkens, het werk van F.E.L. Veeren voor een wetenschap-
pelijk grondwateronderzoek in Nederland en de vervaardiging
van stroomkaarten25'. Behalve deze onderwerpen van vooral fy-
sisch-geografische aard, kwamen echter 00k sociaal- en econo-
misch-geografische onderwerpen ruimschoots aan de orde.
Conclusie
Hoe verhoudt zieh het werk van de Afdeling Nederland nu tot
de regionale kartograße van Nederland in de tweede helft van de
negentiende eeuw? Die vraag is moeilijk te beantwoorden omdat
er zo weinig vergelijkend materiaal is. Het betreff hier een terrein
dat in de historisch-kartografische geschiedschrijving nog nau-
weiijks is behandeld. Heel anders dan eiders in Europa waar de
kartografie van de laatste twee eeuwen een vaste plaats in de ge
schiedschrijving inneemt, wordt in de Nederlandse historiografie
rond 1850 een scherpe grens getrokken. Hier ligt de demarcatie-
lijn tussen de moderne kartografie en haar geschiedenis. De es-
thetiserende neiging binnen de historische kartografie, is daaraan
vanzelfsprekend niet vreemd.
Deze scheidslijn werd in 1947 gedefinieerd door S.J. Fockema
Andreae en Bert van t Hoff in hun geschiedschrijving van de
Nederlandse kartografie26', en nog altijd vinden veel historici
houvast bij deze synthetische grens27'. Ik gebruik het woord
synthetisch niet om het nut van de omlijning van het historisch
proces te betwisten, tenminste niet wanneer zo'n afbakening
recht doet aan de continui'teit of discontinui'teit van het histori
sche proces. In de geschiedenis van de Nederlandse kartografie
heeft de aanname van 1850 als ondergrens geen betekenis; ze is
noch synoniem voor het een, noch voor het andere.
Het is vooral Koeman geweest die heeft geprobeerd om de op-
geworpen scheidslijn te overschrijden. Door het historische kä-
der in tijd, ruimte en, in mindere mate, 00k contextueel te ver
minten, toonde hij in zijn Geschiedenis van de kartografie van
Nederland juist de aaneenschakeling van verschillende tradities
aan: de Sterke uitbouw van de institutionele kartografie met
name nä 1850, het opgroeien van de thematische kartografie, de
opkomst van de schoolkartografie en, niet zonder betekenis, 00k
de ontwikkeling van kartografie en historische kartografie als
wetenschappelijke diseiplines. Hoewel hij in het algemeen na-
laat om verklaringen aan te dragen, presenteert hij niettemin een
ruime varieteit aan kaartprodueten. Weliswaar zijn deze niet alle
van een gelijk niveau, maar ze tonen wel een veel bredere ver-
scheidenheid en kracht dan tot dusver werd verondersteld.
Een van de aanjagers in die dynamische ontplooing van de Ne
derlandse kartografie in het derde kwart van de 19c eeuw, was
naar mijn mening de Afdeling 'Nederland'. Ik denk vast te
kunnen stellen dat de kaartprodueten van de Afdeling 'Neder
land' in het algemeen van een hoge kwaliteit zijn. Dat bedoel ik
dan niet alleen nominaal - het uiterlijk, de kwaliteit van de gra-
vure en druk maar vooral 00k intrinsiek - het actuele kaart-
beeld en het kartografische vormgeving. De Nederlandse karto
grafie van de laatste kwart van de I9e eeuw kenmerkt zieh zowel
door haar grote verscheidenheid, als door het voortdurend zoe-
ken naar en het experimenteren met nieuwe uitdrukkingsvor-
men. En in dat opzicht draagt de kartografie van de Afdeling
'Nederland' nadrukkelijk het Stempel van haar tijd.
Noten
1. Algemeene aardrijkskundige bibliographie van Nederland. Uitg.
door de afdeeling 'Nederland' van het Nederlandsch Aardrijks-
kundig Genootschap. Leiden: Brill, 1888-1889, 3 dln.
2. Alleen Schräder wijdde in zijn geschiedschrijving van het knag
een hoofdstuk aan de Afdeling 'Nederland'. Vgl. R. Schräder,
Honderd jaar Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap
1873-1973. Leiden, 1974. (speciaal nummer van: Geografisch tijd-
schrifi, Nieuwe reeks, jrg. 8, nr. 4).
3. J. Buursink, Nederland in Geografische Händen: honderd jaar regio
nale geografie van Nederland. Utrecht, 1998.
4. Dit artikel is de bewerking van een lezing tijdens de Nieuwjaar-
bijeenkomst 2000 van Explokart, het historisch-kartografische
onderzoeksprogramma van de Universiteit Utrecht.
5. Vgl. H. Blink, Bespreking van J. Kuyper, Eene wetenschap in ont
wikkeling: met een uitvoering geographische tijdtafel (Rotterdam,
1902). In: Vragen van den Dag 1902, pp. 333-334.
6. Vgl. voor een overzicht en karakterisering van het kartografische
oeuvre van Kuyper vooral: A.A. Beekman, Jacob Kuyper. In: tag
25(1908), pp. 352-357, en H. Blink, J. Kuyper, 21 Sept. 1821 -
3 Febr. 1908. In: NRC4 februari 1908.
7. Woordenlijst voor de spelling der aardrijkskundige namen in
Nederland, samengest. door de afdeeling 'Nederland' van het
Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. Amsterdam, 1884.
8. RA Utrecht, Archief knag inv.no. 2, Notulen Volledig Bestuur 20
mei 1880.
9. ra Utrecht, Archief knag inv.no. 2, Notulen Volledig Bestuur 10
november 1882.
10. Nomina geographica neerlandica: geschiedkundig onderzoek der Ne-
derlandsche aardrijkskundige namen, onder red. van I. Dornseiffen
[et al.], uitg. door Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap.
Amsterdam/Utrecht, 1884-1954. 14 dln.
11. ra Utrecht, Archief knag inv.no. 277, J. Kuyper, De kennis van
ons land in verband met de Afdeeling Nederland, 1879-1880.
12. Schetskaart van eenige belangrijke terreinveranderingen geduren-
de de laatste jaren tot stand gebracht: A. Schengepolder B. Van
Lynden polder C. Polder Adriana Johanna D. Makkummer Par-
regaster en Workumer meer polders E. Overgang spoorweg bij
Arnhem F. Overgang spoorweg bij Nijmegen G. Rectificatie en
verbreeding van den Ketel H. Prins Alesander polder I. Polder