-X ..(3). KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT 2002-XXVIII-2 Het verschil in gaatjes bij onze kaart kon onmogelijk alleen ontstaan zijn door het opprikken. In een poging deze, aanvan- kelijk wonderlijk lijkende, situatie te ver klaren hebben we papieren modellen ge- maakt van beide lagen. Op welke manier konden vijf perforaties 'onder de kaarr schuiven' en de perforaties aan de andere drie hoeken verdwijnen (lees: afgesneden worden) zonder de randverhoudingen rond de kaart duidelijk te verstoren? Om kaart en drager ten opzichte van elkaar te kunnen verschuiven dat is wat er werkelijk gebeurd moet zijn - moeten beide lagen van elkaar losgeraakt of los- gemaakt zijn en aansluitend weer tegen elkaar geplakt. Daarbij werden beide la gen ten opzichte van elkaar verschoven, waarbij een van de hoeken van de drager 'onder' de kaart raakte, met als direct ge- volg dat de andere drie hoeken en ran- den buiten de kaart uitstaken en konden worden afgesneden. Bij een bepaalde po- sitionering is het dan mogelijk van beide lagen een rand af te snijden zonder dat er zichtbare verschillen in de marges van de kaart ontstaan (figuur 8). De paskaart was dus redelijk intensief gebruikt en ge- sleten, waarbij reparatieacties nodig wa ren geweest. Het geheel werd lange tijd opgeprikt bewaard, waarbij er twee fasen te onderscheiden zijn; een vroegere en zoals later bleek - een redelijk recente. Een heel andere ontdekking bleek nog een aspect toe te voegen aan de veran- derde verbinding tussen kaart en drager. Voor de behandeling van de kaart was het noodzakelijk deze iets verder te scheiden van het perkament. De nu zichtbare gedeelten van het perkament werden met behulp van uv-fluorescentie- opnamen bekeken [Matteini, Moles Figuur 8. Opnieuw tegen elkaar geplakt en af gesneden tevens 180 ten opzichte van elkaar gedraaid) 1. Kaart 2. Drager j. Snijlijnen 4. Afgesneden perforaties en randen 5. Behouden gebleven vijfvoudige perforatie. Figuur 6. Vernieuwde 'kleine'paskaart van Europa, gedateerd 1592, opge- nomen in de laatste Latijnse editie van Waghenaers Spieghel der Zeevaerdt. Amsterdam, Comelis Claesz, 1591 (UB Amsterdam). Burmester, 1990]. De kleuringen van de kaart bleken in het perkament gemigreerd en werden in de uv-opnamen zicht- baar. De kleuring van het cartouche bleek een duidelijke 'af- druk' te hebben achtergelaten in de linkerbenedenhoek van het perkament. Tot onze niet geringe verbazing bleek er in de rechterbovenhoek 00k een dergelijke afdruk te zitten (figuur 9). Bij het opnieuw opplakken van beide lagen was het perkament niet alleen diagonaal verschoven maar 00k 180 graden ge draaid. De kaart was dus inderdaad een keer opnieuw opge- plakt op perkament, maar gewoon weer op de oude drager. Tussen kaart en drager bleek echter nog meer informatie te schuilen. In het rechter bovengedeelte was een kleine lacune in de kaart hersteld met stroken papier waarvan, na het verder losmaken, bleek dat ze beschreven waren. Uit de Duitse tekst- fragmenten was op te maken dat het een absentenlijst betrof met naast enkele namen en een kolommenverdeling 'ver- b qkr\ /fNCMLVlja.! 13

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 2002 | | pagina 15