KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
2002-XXVIII-2
wensen over en de leerboeken waren ja-
renlang niet meer aangepast aan ontwik-
kelingen op het vakgebied. In Amster
dam werden maatregelen genomen om
het tij te keren. De bekwame leermeester
in de zeevaartkunde, Cornelis Douwes,
werd in 1748 in de gelegenheid gesteld
om de eerste officiele Nederlandse zee-
vaartschool, het 'Algemeen Zeemans-
Collegie' op te richten.
In Engeland was in 1731 de octant ont-
wikkeld. Dit was een hoekmeetinstru-
ment met twee spiegeis waarmee de
hoogte van een hemellichaam boven de
kim gemakkelijker en nauwkeuriger kon
worden gemeten dan met de oudere
instrumenten. Spoedig gebruikten 00k
Nederlanders de octant, en in 1747 in-
troduceerde de voc het officieel op haar
schepen. Octanten waren echter al voor
die tijd op schepen van de voc in ge-
bruik, zoals onder meer blijkt uit onder-
delen van een exemplaar dat in het wrak
van de Hollandia van 1743 is aangetrof-
fen.
Douwes ontwikkelde met succes een
methode om de breedte te vinden uit
twee hoogtewaarnemingen van de zon,
voor en na de middagdoorgang, met be-
kend tijdverloop tussen de waarneming-
en. Daarmee was de stuurman niet meer
afhankelijk van een waarneming per dag
rond het middaguur. Ook het scheeps-
kompas onderging in deze periode een
verbetering. Men vond de magnetische
variatie door een kompaspeiling van de
zon bij opkomst of ondergang te verge-
lijken met de berekende peiling in een
tabel. Mits de kim helder was, kon de
variatie dus slechts tweemaal per dag
worden gevonden. Douwes was betrok-
ken bij het ontwerpen van een nieuw
type kompas waarmee een peiling van de
zon of een ster kon worden genomen als
die een aantal graden boven de kim
stonden. Daarmee was men niet langer
van de kimpeiling afhankelijk.
Omstreeks 1755 berekende de Duitse
sterrenkundige Tobias Mayer de eerste
bruikbare tafels voor maansafstanden.
Hierin waren per etmaal een aantal af-
standen in boogmaat tussen de maan en
enkele vaste sterren (waaronder de zon)
afgedrukt voor een periode in de toe-
komst, met bijbehorende tijd op de nul-
meridiaan. Die afstanden zijn hetzelfde
voor iedere waarnemer die de betreffen
de hemellichamen kan zien. Mat iemand
op zee een maansafstand en berekende
hij zijn lokale tijd, dan leverde het ver-
schil met de tijd in de tafel het lengte-
verschil tussen beide meridianen op.
Toen de Engelse marineofficier John
Campbell de methode op zee beproefde,
bemerkte hij bij het observeren van de
De tweede manier om op zee lengteverschil te vinden was
door de tijd van de nulmeridiaan aan boord met een tijdmeter
'mee te nemen' en te vergelijken met de lokale tijd. Daarvoor
moest de tijdmeter behalve nauwkeurig ook bestand zijn tegen
invloeden van buiten zoals temperatuurschommelingen en de
bewegingen van een schip. Pas in de achttiende eeuw slaagde
men erin om zo'n nauwkeurige scheepstijdmeter te constru-
eren. In Parijs was de uurwerkmaker Ferdinand Berthoud ac-
tief, maar uiteindelijk Streek de Engelsman John Harrison in
1773 voor zijn 'time-keeper' de volle door het Britse parlement
in 1714 uitgeloofde prijs van 20.000 op. Dit betekende ech
ter niet dat op elk schip direct zo'n uurwerk was, de hoge prijs
liet dat doorgaans niet toe. Pas aan het eind van de achttiende
eeuw slaagden Engelse uurwerkmakers erin om Chronometers
voor commercieel aantrekkelijke prijzen te maken. Toen werd,
naast de methode van maansafstanden, de tijdmeterlengte toe-
gepast. Nederlandse zeelieden pasten de tijdmeterlengte in de
achttiende eeuw nog weinig toe, waarschijnlijk vanwege de
hoge prijs en schaarste van tijdmeters.
Professionalisering in de negentiende eeuw
Na het herstel van de onafhankelijkheid van Nederland in
1813, kwamen handel en scheepvaart geleidelijk weer op gang
en werd het stuurmansvak professioneler. Een vroege verbete
ring kwam van de Veendamse kapitein en onderwijzer in de
wis- en zeevaartkunde, A. C. Hazewinkel. Hij beschreef in
1827 een succesvolle manier om met twee hoogtewaarnemin
gen van de zon of een ster, voor en na meridiaansdoorgang, de
Figuur 6. Sextant uit
omstreeks 1785 door
G. Hülst van Keulen.
Zijn Sextanten wer
den vanaf1788 aan
schepen van de VOC
en de Admiraliteit
van Amsterdam mee-
gegeven voor het ob
serveren van maans
afstanden.
Collectie Nederlands
Scheepvaartmuseum,
Amsterdam.
maansafstand met een octant dat het
maximale meetbereik van dat instrument
van 90 graden, te weinig was. Hij liet
daarom door de Londense instrument-
maker John Bird de eerste sextant ma
ken, in feite een octant met een meetbe
reik van 120 graden. Het aanbrengen van
de gradenverdeling op de schalen van
octanten en Sextanten was een bron van
onnauwkeurigheid. Toen de Engelse in-
strumentmaker Jesse Ramsden in 1770
een speciale cirkelvormige verdeelmachi-
ne ontwikkelde was dat probleem over-
wonnen en werden graadverdelingen op
cirkelvormige instrumenten nauwkeuri
ger. Mayer leverde behalve tafels ook een
ontwerp voor een cirkelvormig hoekmeetinstrument met Spie
gels, met een groter bereik dan de sextant. De Franse marine
officier Jean-Charles de Borda werkte het ontwerp in de jaren
1770 uit. Dat leidde tot de zogenaamde reflectiecirkel, ook wel
cirkel van Borda genoemd.
Intussen versehenen in Frankrijk en Engeland, vanaf 1761 res-
pectievelijk 1767, jaarlijks zeevaartkundige almanakken, waarin
onder meer tafels van maansafstanden waren opgenomen. Het
Observatoire de Paris gaf de Connaisance de temps ou des
Mouvements Celestes uit, terwijl het Royal Observatory bij Lon-
den de Nautical Almanac and Astronomical Ephemeris publi-
ceerde. Op Nederlandse schepen is de methode van maansaf
standen na 1788 gebruikt, zoals op de Lugtbol van de voc. De
benodigde tafels versehenen in de Almanach ten dienste der Zee
liedendie onder toezicht van de 'Commissie tot de zaaken, het
bepaalen der lengte op zee en de verbetering der zeekaarten be
treffende' werd uitgegeven. Deze lengtecommissie was in 1787
door de Amsterdamse Admiraliteit ge'installeerd.
19