KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT 2002-XXVIII-2 breedte te berekenen. De methode leek op die van Douwes, maar de berekening was korter en dus minder foutgevoelig. De Amerikaanse kapitein Thomas H. Sumner ontdekte tijdens een reis over de Atlantische Oceaan bij toeval een nieuwe me thode van astronomische navigatie en publiceerde daarover in 1843. Daarmee kon een stuurman, met behulp van sextant, al- manak en tijdmeter, een positielijn in de kaart construeren waarop het schip zieh bevond. Waarnemingen en berekenin- gen van verschillende hemellichamen leverden even zovele po- sitielijnen op en het snijpunt daarvan was de wäre ofwel astro nomische positie. Door de opleving van de Nederlandse scheepvaart na 1813 ont- stond behoefte aan hoogwaardige navigatie-instrumenten. Dankzij steun van de overheid kende ons land enkele bekwa- me instrumentmakers, zoals de Amsterdammers J.M. Kleman Zoon en A. van Emden. Op het gebied van scheepschrono- meters werden hier uitstekende produeten geleverd, vooral door de Amsterdamse uurwerkmaker A. Hohwü. De zorg voor navigatie-instrumenten van de Marine lag al vanaf het begin van de eeuw bij de overheid, eerst bij leden van de lengtecom- missie die in 1813 nieuw leven werd ingeblazen en nu onder de Marine viel. Enkele jaren na opheffing van de lengtecommissie droeg de Marine deze taak op aan de Leidse sterrenkundige professor Frederik Kaiser. Door zijn benoeming in 1858 ver- anderde de relatie tussen wetenschap en stuurmanskunst in die zin dat Kaiser aan zeelieden een hoog kennisideaal op het ge bied van de navigatie probeerde op te leggen. In de tweede helft van de negentiende eeuw was het gedaan met de bescheiden bloei van de instrumentmakerij in ons land. De meeste navigatie-instrumenten werden geimporteerd, hoofdzakelijk uit Engeland en Duitsland. De opkomst van de stoomvaart en toepassing van ijzer en staal in de scheepsbouw en zwaar geschut op oorlogsschepen, Steide nieuwe eisen aan kompassen. In de jaren vijftig ontwikkelde de Amerikaanse kompasmaker E.S. Ritchie uit Boston als eerste met succes een vloeistofkompas. Door de opwaartse druk van de vloeistof konden zwaardere en dus sterkere naalden worden gebruikt. Bovendien werkte de vloeistof als buffer tegen trillingen die door stoommachines en geschut werden veroorzaakt. Twee de- cennia later was de Brit sir William Thomson (later Lord Kelvin) verantwoordelijk voor revolutionaire verbeteringen aan het 'droge' scheepskompas. Hij ontwierp een nieuwe kom- pasroos en een prismatisch peiltoestel waarmee hoog boven de kirn staande hemellichamen foutloos konden worden gepeild. In deze tijd werd het oude lood en lijn voor dieptemeting ver- vangen door gepatenteerde mechanische exemplaren die ge- makkelijker te bedienen waren en nauwkeuriger resultaat ga- ven. In 1864 verscheen voor het eerst sinds lange tijd een nieuw zee- vaartkundig handboek. Het was van de marineofficier D.J. Brouwer en het werd bij de Koninklijke Marine inge- voerd. Twee jaar eerder had hij nieuwe zeevaartkundige tafels samengesteld die tevens bij de koopvaardij werden gebruikt. Het zeevaartkundeboek van Brouwer werd voor de koopvaar dij te wiskundig gevonden. Een antwoord hierop waren hand- boeken speciaal voor het koopvaardij-onderwijs, veelal ge- schreven door leraren aan de zeevaartscholen. Een daarvan evenaarde met meer dan tien edities het van Gietermaker in populariteit. Het Leerboek der zeevaartkunde uit 1893 was van W. Noorduyn, leraar aan de Rotterdamse Zeevaartschool. De komst van stoomvaart vereiste andersoortige vakkennis en bracht strengere opleidingseisen mee. De vaarsnelheid nam toe en de koers van een stoomschip was niet meer afhankelijk van het weer en de windrichting. Er ontstonden op veelbevaren trajecten 'stoomvaartroutes' met toege- nomen risico van aanvaring, vooral s nachts en in mist. Om aan die gevaren het hoofd te bieden was grotere nauw- keurigheid van navigatie gewenst. Dat leidde tot regulering van exameneisen voor het stuurmansvak voor de koop vaardij en voor dat van leraar in het zee- vaartonderwijs. De komst van elektronica In 1899 zond de Italiaan Guglielmo Marconi met succes een draadloos radio- signaal over Het Kanaal en twee jaar la ter over de Atlantische Oceaan. Spoedig daarna versehenen de eerste radiosta- tions op schepen. Dankzij zend- en ont- vangstapparatuur en morseseinen kon men verbindingen leggen tussen schepen onderling en met de wal. Er kwamen ra- dioweerberichten en aan boord konden overgeseinde weerkaarten worden sa mengesteld. Met radiotijdseinen, die da- gelijks op een vast tijdstip werden uit- zonden, werd het mogelijk om op zee de Chronometer te controleren. Speciale ra- diobakens zonden Signalen uit en lever den daarmee een nieuw hulpmiddel bij de navigatie. Als men met een radiorich- tingzoeker een baken peilde dan gaf dat een positielijn in de kaart en het snij punt van meerdere peilinglijnen was een wäre positie. Vanaf het begin van de twintigste eeuw kwam het tolkompas geleidelijk in ge- bruik. Dat werkt in plaats van met het aardmagnetisch veld met een of meer sneldraaiende tollen, gyroscopen ge- naamd, die zieh naar het noorden rich ten. Het belang van de uitvinding nam toe door de komst van de onderzeeboot met een geheel gesloten stalen romp waarbinnen een magnetisch kompas on- bruikbaar is. Het was bovendien prak tisch op hoge breedten dichtbij de mag netische polen waar grote variatiewaar- den optreden. In 1906 werd op een Duitse kruiser voor het eerst een tol kompas gebruikt, ontworpen door de Duitser H. Anschütz-Kaempfe. Hij ver beterde zijn ontwerp, maar tegen de tijd dat het gereed was voor produetie, was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. Daar- door was een belangrijk deel van Anschütz' buitenlandse markt, de Britse en later de Amerikaanse marine, onbereikbaar gewor den. De Amerikaan E. Sperry nam het idee van Anschütz-Kaempfe naar Amerika en ontwikkelde vervolgens zelf een succes- vol gyrokompas. Kort voor de Tweede Wereldoorlog werd het eerste nauwkeurige hyperbolische radio-plaatsbepalingsysteem bekend. Dit 20

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 2002 | | pagina 22