De overzichtskaarten in de Bosatlas en het aardrijkskundeonderwijs ARTIKEL 37 KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT R. van der Vaart J. van der Schee kaartgebruik, schoolkartografie, onderwijs map use, school cartography, education utilisation des cartes, cartographie scolaire, enseignement TREFWOORDEN KEYWORDS MOTS-CLES De Bosatlas heeft zieh in de loop der tijd aan de veranderen- de behoeften van het aardrijkskundeonderwijs aangepast. Onder invloed van ontwikkelingen in de samenleving, in de pedagogiek en in de geografie, is in de atlas bij achtereenvol- gende edities het aantal thematische kaarten sterk uitgebreid. Dit maakt kaartanalyse mogelijk, bijvoorbeeld het ontdekken van verbanden door het vergelijken van thematische kaarten. Daarnaast zijn tal van nieuwe thema's in de atlas in kaart ge bracht in het verlengde van nieuwe onderwerpen in de schoolaardrijkskunde. De keerzijde van deze thematisering zowel van de aard- rijkskunde als van de adaskaarten - is dat de natuurkundige en staatkundige overzichtskaarten in de atlas nauwelijks nog een rol speien in de aardrijkskundelessen. Het wordt hoog tijd voor een didactische herwaardering voor deze overzichts kaarten, die toch de kern van de atlas vormen. Rob van der Vaart is bijzonder hoogleraar Geografie voor het Aardrijkskundeonderwijs, faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit Utrecht, Heidelberglaan 2, 3584 CS Utrecht, [t] 030 - 2531364. Joop van der Schee is senior docent-onderzoeker didactiek van het aardrijkskundeonderwijs, Instituut voor Didactisch Onderzoek, Vrije Universiteit, De Boelelaan 1115, 1081 HV Amsterdam, [t] 020 - 4449213. De traditionele schoolaardrijkskunde en de overzichtskaarten in de atlas We hoeven niet meer dan veertig jaar te- rug te gaan in de tijd om voorbeelden te ontdekken van wat we hier traditionele aardrijkskunde noemen: een schoolvak met de nadruk op regionale leerstoforde- ning, met een sterk encyclopedische in- slag en daarmee een grote nadruk op fei- telijke opsommingen. In de jaren zestig waren er, binnen dit ruimere kader van traditionele aardrijkskunde, al wel be- hoorlijke accentverschillen tussen leer- middelen. Twee veel gebruikte school- boekenreeksen, Land- en Volkenkunde van uitgeverij Wolters in Groningen en Kemgeografie van uitgeverij Versluys in Amsterdam, vertegenwoordigden min of meer de uiteinden van het spectrum. Land- en Volkenkunde Voerde de gebiedsbeschrijvende benade- ring en een hoge feitendichtheid zeer ver door. Kemgeografie probeerde meer uit te gaan van generalisaties en wetmatig- heden, vooral van fysisch-geografische aard, en propageerde de toepassing van algemene kennis, maar bevatte toch ook erg ge- detailleerde regionale beschrijvingen van continenten, landen en landsdelen [van der Vaart, 1990, pp. 29-33]. Net als alle an dere schoolboekenreeksen in die tijd, conformeerden beide series zieh aan de vigerende leerplannen voor rijksscholen wat betreft de globale leerstofordening. Dat wil zeggen dat Europa aan bod kwam in het eerste leerjaar, de werelddelen in het tweede leerjaar en Nederland (met de overzeese Rijksdelen) in het derde leerjaar. De hogere leerjaren laten we daarbij voor het moment buiten beschouwing. Hoe werd nu bij deze schoolboeken de atlas gebruikt? De 19c druk van deel Iii (Nederland, Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederlands Nieuw-Guinea) van Land- en Volken kunde, uit 1962, besteedt ongeveer vijftig pagina's aan de vor- ming van het Nederlandse landschap. Na een eerste, flinke hoe- veelheid leerstof volgt een hele serie vragen: maar liefst 34. Een zestal daarvan is in kader 1 weergegeven. De atlas moet bij het beantwoorden van de vragen veelvuldig worden gebruikt. De at- lasvragen stimuleren de leerlingen om het kaartbeeld van Neder land aandachtig te verkennen. De atlasvragen die in kader 1 staan, zijn representadef voor het geheel van atlasvragen bij deze stof. Wat opvalt, is dat het gaat om vertrouwd raken met topo- grafische namen, met de ligging en de vormen van elementen in het landschap, met de relatieve ligging van landschapselementen ten opzichte van elkaar. Soms zijn ook verklaringen van ver- schijnselen aan de orde, zoals bij de laatste deelvragen van 5 en van 14. Bij al deze vragen is het voldoende, de overzichtskaarten van Nederland te raadplegen (met uitzondering van de laatste deelvraag van 14, waarbij öök de bodemkaart nodig is), in com- binatie met de voorafgaande leerstof in het boek. Natuurlijk zijn er in Land- en Volkenkunde ook vragen en op- gaven, waarbij de destijds beschikbare thematische adaskaarten geraadpleegd moeten worden, zoals bodem-, neerslag- of kli-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 2002 | | pagina 39