38 KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT 2002-XXVIII-4 5. Zoek op tot welke hoogte de Hondsrug komt. Welke kant van deze rüg is stijl, welke vlak? Hoe zou de steile rand zijn ontstaan? 6. Naar welke kanten heeft het midden van Drente afwate- ring? 9. Zoek de Gaasterlandse kliffen op. 14. Tussen welke hoogten strekt zieh de Gelderse vallei uit? Waar is deze het breedst? Tussen welke twee 'bergen' ligt het smalste deel van deze vallei? Welk deel is, blijkens de grondsoort, na het pleistoceen herhaaldelijk overstroomd? 18. Ga de loop van de Maas en van de Rijn in Nederland ge- heel na en noteer de namen van de vertakkingen. Eveneens enkele kleinere rivieren als Oude IJssel, Regge en Berkel. Waarin strömen deze uit? 29. Waar zijn de duinen breed, waar smal, waar ontbreken ze geheel? Tot welke hoogte verheffen ze zieh ongeveer? Hoe heten de dijken, die de gapingen vullen? ßron: [Brummelkamp, Fahrenfort Schräder, 1962, pp. 31-32], Kader 1. Atlasvragen in Land- en Volken- kunde (1962). maatkaarten. Dit geldt 00k voor de leerstof over de sociale geografie van Nederland en over de overzeese Rijksdelen. Bij- voorbeeld: 'Vergelijk de gemiddelde jaartemperatuur van Suriname met die van Nederland' of 'Hoeveel maal zo groot als in Nederland is de regenval in Paramaribo?' (p. 148). Maar de topografische vragen en de vragen gericht op ligging en vorm van dementen overheersen. Het zijn vragen die vereisen, dat aandachtig de overzichtskaarten worden bekeken. Nu is Land- en Volkenkunde een serie van schoolboeken, waar- bij intensief gebruik van de Bosatlas voor de hand ligt. De serie is immers uitgegeven bij Wolters in Groningen. Hoe zit het met Kerngeografie, een schoolboekenreeks die onafhankelij- ker is van de Bosatlas en die relatief meer gericht is op het le ren en toepassen van begripsmatige kennis? In de eerste plaats stellen de auteurs zieh onafhankelijker op ten opzichte van de Bosatlas. Er was in het midden van de ja- ren zestig een concurrerende atlas op de markt, die echter nooit een groot marktaandeel heeft behaald: de Meulenhoff- atlas. In het voorwoord van de 17c druk van het deel over Europa schrijven de auteurs: 'Verwezen wordt naar de laatste druk van de Atlas der gehele Aarde (Bos-Niermeijer). Voor zo- ver mogelijk vindt voorts onder aan de bladzijde verwijzing plaats naar corresponderende bladen van de Meulenhoffatlas: M 75 betekent dus Meulenhoffatlas blad 75' [Bredemeijer Tosseram, 1965, p. 3]. Kerngeografie bevat veel meer vragen en opgaven dan Land- en Volkenkundewaarbij het gebruik van de atlas niet vereist is. Enerzijds komt dit, omdat het 'denkwerk' met behulp van be gripsmatige kennis in Kerngeografie een grotere rol speelt. Dit leidt tot vragen als: 'De sneeuwgrens ligt aan de noordzijde van de Alpen lager dan aan de zuidzijde. Welke factoren zijn hierop van invloed?' (p. 121) of 'Hoe zou het komen dat het percentage bos in Noorwegen veel geringer is dan dat in Zweden?' (p.90). Anderzijds bevat Kerngeografie meer themati sche kaarten en diagrammen die als bron fungeren bij op- drachten. Toch zijn er 00k hier tal van vragen en opgaven, waarbij van leerlingen wordt verwacht dat zij de overzichtskaarten in de atlas gebruiken. In kader 2 staan Ze ven voorbeelden. Net als bij Land- en Volkenkunde zijn er vragen, waarbij het gaat om het verkennen en leren van to pografische namen of om de ligging en vormen van fysisch-geografische elemen- ten. Er zijn 00k vragen waarbij het gaat om de herkenning en concretisering van bepaalde begrippen, zoals 'natuurlijke grens' (derde voorbeeld) of Tengtedal' (vijfde voorbeeld). Opvallend is voorts, dat kaartvaardigheden expliciet een rol speien (zoals meten en bewustzijn van schaal in het eerste voorbeeld) en dat in- terpretatievragen niet ontbreken (zoals in het laatste voorbeeld). Ondanks de onderlinge accentverschil- len, werken zowel Land- en Volkenkunde als Kerngeografie vrij intensief met de overzichtskaarten in de atlas. Het gaat daarbij om de verkenning van de vor- menwereld aan het aardoppervlak en om het aanleren van topografische kennis. Leerlingen die met de boeken werken, moeten vrij intensief speuren op de overzichtskaarten in de atlas om vormen en namen te memoriseren en in mindere mate 00k om kaartbeelden te interprete- ren. Dit werken met overzichtskaarten is met de modernisering van het schoolvak aardrijkskunde op de achtergrond ge- raakt, zoals in de volgende paragraaf zal blijken. Thematisering van de school- aardrijkskunde en de teloorgang van het gebruik van overzichtskaarten uit de atlas Sedert het midden van de jaren zestig is de schoolaardrijkskunde ingrijpend ver- anderd. Bij de invoering van de Mam- moetwet, aan het einde van de jaren zestig, bleef het formele leerplan groten- deels ongewijzigd, maar in de onder- wijsgeografie kwamen nieuwe inzichten op over de doelstellingen van het aard- rijkskundeonderwijs [van Westrhenen, 1974; 1977; Spruit, 1974]Het zou voor- taan minder moeten gaan om gebiedsbe- schrijving en feitenkennis; het accent diende te verschuiven in de richting van begripsmatige kennis, waarbij de leerling inzichten zou verwerven die toepasbaar zijn op tal van regio's. Dit betekende bij- voorbeeld dat feitenkennis over Afrika, Azie en Latijns-Amerika werd verdron- gen door aandacht voor de mechanis- men van ontwikkeling en onderontwik- keling. Kennis van zulke mechanismen steh de leerlingen in Staat te duiden wat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 2002 | | pagina 40