KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT 2003-XXIX-I ibcea International Bathymetric Chart of the Central Eastern Atlantic ibcwlo International Bathymetric Chart of the Western Indian Ocean ibcwp International Bathymetric Chart of the Western Pacific ibcao International Bathymetric Chart of the Arctic Ocean Gapa International Geological/Geophysical Atlases of the Atlantic and Pacific Oceans. Daarnaast zijn nog twee nieuwe ibc's in ontwikkeling, name- lijk de ibcep International Bathymetric Chart SE Pacific ibc International Bathymetric Chart voor de Zuid Atlantische Oceaan Hoewel feitelijk ioc-projecten, worden de resultaten hiervan door het GEBCO-guiding committee nadrukkelijk betrokken bij de verdere ontwikkeling van de GEBCO-kaart (met name de Digitale gebco Atlas). In principe zullen alle dieptelijnen uit de alzonderlijke ibc worden toegevoegd aan de Digitale gebco Atlas. Naast deze International Bathymetric Charts kent de huidige GEBCO-organisatie nog de belangrijke Subgroup on Undersea Feature Names. Deze probeert wereldwijd overeenstemming te krijgen over de naamgeving (inclusief schrijfwijze) van topo- grafische elementen op de oceaanbodem, zoals bergen, berg- ruggen, troggen, vlakten enz. Algemeen De in 2000 versehenen Atlas van de Oceanen [Lausch, 2000] geeft in een toelichtend verhaal behalve veel informatie over oceanografische aspecten een gedetailleerd overzicht van 'Me thoden van Zeemeting' geplaatst in hun historisch verband (pp. 116-119). Hoewel het verhaal de geschiedenis vooral vanuit Duitse hoek beschouwt, is het niet de intentie om die docu- mentatie te verbeteren. Maar met nationale trots kunnen we stellen dat de historische Nederlandse onderzoeksreizen van de onderzoeksschepen Hr.Ms. Siboga (1899-1900) en Hr.Ms. Willebrord Snellius (1929-1930) en latere expedities wereldwijd minstens evenveel hebben bijgedragen aan de kennis van de oceanen. Hun activi- teiten passen naadloos in het verhaal in de Atlas van de Oce anen [Weber, 1904; Kuenen, 1941] Traditioneel is de dieptelijn van 200 meter de grens waarbui- ten gesproken wordt van oceaandiepten; dus Suiten het be- trekkelijk ondiepe continentaal plat (in geologische zin) van de continenten. Ten behoeve van de gewone scheepvaart waren Mede door de enorme uitgestrektheid van de oceanen is er in het verleden nooit een serieuze poging ondernomen om de oceanen systematisch op te nemen. Volgens overlevering schetst het volgende rijmpje hoe zeelieden op praktische wijze vaststelden dat ze, vanaf de oceaan körnend, de 200 meterlijn bij de Golf van Biskaje passeerden: 'De Jan van Gent - die maakt bekend - dat j'op de gronden bent' [Leeuw, 1966]. deze ogenschijnlijk peilloze diepten vroeger niet interessant (en eigenlijk zijn ze dat nog steeds niet). De nautisch kartograaf daarentegen wilde t.b.v. zijn zeekaarten natuurlijk wel een indicatie hebben van de oceaandiepten. Maar meer nog was de wetenschap hierin ge'fnteresseerd. Be halve de puur wetenschappelijke gewenste kennis op het ge- bied van de geomorfologie was er 00k grote behoefte aan in- zicht in de topografie van de oceanen om daarmee allerlei oce anografische verschijnselen te kunnen verklaren. Economische belangen, gericht op het vinden van organische of minerale grondstoffen, begonnen te speien toen de zeebodem in enig detail bekend begon te worden. In de loop der tijden zijn 00k militaire belangen een drijfveer geworden om de oceaandiepten beter te gaan karteren. Met de ontwikkeling van computermodellen speelt de vorm van de oceaanbodem nu 00k een rol voor bijvoorbeeld meteorologi sche modellen. En in de laatste decennia speien de diepzee-lodingsgegevens een belangrijke rol bij het bepalen van de zeegebieden waarop een kuststaat rechten kan doen gelden. Met name voor de be- paling van de ligging van de grens van het continentaal plat (in juridische zin). Deze is o.a. sterk afhankelijk van het verloop van de 2500-meter dieptelijn en van de ligging van de voet van de continentale helling en de dikte van de sedimentlaag. Deze begrippen worden gehanteerd in unclos, de United Nations Convention on the Law of the Sea. Voor wetenschappers of militairen aan de wal is het gemakke- lijk om van een gebied visueel een eerste indruk te krijgen. Pas daarna zullen zij besluiten tot diepgaander onderzoek. Op zee ligt dat totaal anders. 'Plaatjes' van de zeebodem zijn niet een- voudig te verkrijgen. In plaats van met licht, moeten beeiden van de zeebodem moeizaam samengesteld worden: aanvankelijk d.m.v. versprei- de draadlodingen; vanaf de jaren twintig op primitieve wijze met geluid, in de loop der jaren geperfectioneerd, maar door de veel grotere golflengte dan die van licht levert dat nog steeds een veel minder gedetailleerd beeld op. (Mocht de indruk bestaan dat heden ten dagen dit soort infor matie waarschijnlijk wel via satellieten verzameld kan worden, dan wordt verwezen naar het aparte hoofdstukje over 'Toepas- sing van satellietobservaties', waarin over die mogelijkheden enige kanttekeningen worden geplaatst.) Aangezien geen enkel land in Staat was (en is) zelfstandig alle wereldzeeen in kaart te brengen (zeker niet gezien de uiterst beperkte middelen aan het eind van de ige eeuw) moest deze opgave door gezamenlijke inspanningen gerealiseerd worden. Met het 00g op het toen steeds groeiende aantal (draad-)lodin- gen werd in 1899 op het zevende internationale geografische congres in Berlijn besloten een gedetailleerde dieptekaart der oceanen samen te stellen. Door een commissie waarin Prins Albert-I van Monaco, zelf een enthousiast en gewaardeerd zee- onderzoeker, een toonaangevende rol speelde, werden in 1903 de richtlijnen vastgelegd voor de vormgeving van de eerste uit- gave van de gebco. Sinds Prins Albert-I van Monaco aldus begon te werken aan de eerste editie van de gebco, zijn er de nodige ontwikkelin- gen geweest. Het principe van de GEBCO-organisatie zag er heel in het kort - de laatste decennia als volgt uit: 10

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 2003 | | pagina 16