jjjj D KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT blad 5.09 (Indische Oceaan) van de 3e edide (1938) (figuur 8). De bodemtopografie bestaat slechts uit enkele tientallen dieptecijfers, waar doorheen naar beste weten en kunnen dieptelijnen zijn getekend. Een zeer glo- baal beeld van de bodem! Vergelijk dit met de vijfde editie (figuur 9) dan zijn de vorderingen spectaculair. Toch kent 00k deze editie in dit gebied nog vele leemtes. In de laatste versie van de Digital gebco Atlas heeft men gebruik gemaakt van een sterk verbeterde interpolatietech- niek, waardoor ondanks de beperkte me- tingen de realiteit van het bodembeeld steeds beter wordt benaderd. (Zie Gene ralisatie van dieptelijnen.) Generalisatie van dieptelijnen Het tekenen van dieptelijnen in gebco- kaarten is met recht een vak apart. (Op- gemerkt wordt, dat bij de generalisatie t.b.v. zeekaarten (navigatiekaarten) heel andere uitgangspunten worden gehan- teerd.) Het is bepaald niet zo, dat het aan een Computer wordt overgelaten om de diepten te interpreteren. Gezien de vrij- 2003-xxrx-i J Figuur 8. Fragment Indische Oceaan, GEBCO }e editie, 1938 (vgl figuur 9). Figuur 9Fragment Indische Oceaan, GEBCO Se editie, 1982 vgl. figuur 8). wel altijd bestaande schaarste aan dieptecijfers is het niet vol- doende dieptelijnen te verkrijgen door eenvoudige interpola- tie. De dieptelijnen voor de gehele vijfde editie (1:10.000.000) kwamen tot stand door handmatig tekenen en generaliseren op basis van de onderliggende 655 plotting sheets 1:1.000.000. Dit werk werd bewaakt door het iho/ioc Guiding Committee en grotendeels uitgevoerd door geologen en geofysici, op basis van hun specifieke kennis en aannames over de structuur van de oceaanbodem. Bewust is er in de overlap van kaartbladen niet altijd gestreefd naar exacte aansluiting van de dieptelijnen. Interpretaties door verschillende wetenschappers en toenemende beschikbaarheid van gegevens in de tijd leidden tot kleine afwijkingen. Men streefde echter meer naar wetenschappelijke juistheid, dan naar kartografische schoonheid of perfectie [iho, 1984]. leder blad van deze vijfde editie geeft dan 00k een overzicht van de geofysici die de wetenschappelijke generalisatie voor hun reke- ning namen. Ook bij de totstandkoming van het latere blad 97.3 (zie de pa- ragraaf Digitaal), circa 1996, werden de dieptelijnen nog geheel handmatig getekend [iho]. Bij blad 97.1 was dat ook het geval, maar daar werden ook nieuwe technieken toegepast [gebco, pag. C-3], waarop hieronder wordt teruggekomen. Bij het tot stand komen van blad 97.2 (Weddell Zee) werd echter wel gebruik gemaakt van digitaal getekende dieptelij nen, op basis van een dtm met een maaswijdte van 0,5 tot 1 zeemijl 1852 m). Op het dtm werden dieptelijnen om de 50 m berekend. Naderhand werden deze door specialisten verge- leken met andere geofysische en geologische gegevens, zoals magnetische, tektonische, seismische en zwaartekracht-gege- vens afwijkingen verkregen uit satellietwaarnemingen. De dieptelijnen werden waar nodig aangepast aan de meest waar- schijnlijke structuren in het gebied. Uiteindelijk werden de dieptelijnen handmatig voltooid en gedigitaliseerd. Toepassing van satellietobservaties Hoewel de generalisatie in de vijfde editie zo wetenschappelijk mogelijk uitgevoerd is, heeft men wel gewaakt voor interpreta ties die redelijkerwijs niet afgeleid konden worden uit de be staande metingen. Dus wel een beetje sturing aan de generali satie, maar niet met teveel fantasie. Dit in tegenstelling tot de in detail uitgewerkte oceaankaarten van Heinrich C. Berann, die een prachtige impressie van de zeebodem geven. Maar deze beeiden zijn bepaald niet overal op feiten gebaseerd. Voor een groot deel berusten ze op een combinatie van waarnemingen en geomorfologische theorieen. Sinds een aantal jaren zijn er ontwikkelingen op het gebied van remote sensing die een belangrijke bijdrage kunnen leve- ren aan verbeterde oceaankaarten. Het gaat hierbij om een an dere verrassende techniek, namelijk die van radar hoogteme- ting vanuit satellieten, een techniek die vermoedelijk bij de Amerikaanse marine voor het eerst werd toegepast. Specialis ten op dit gebied zijn drs. David Sandwell (Scrips Institute of Oceanography) en Walter H.F. Smith (noaa's Geodynamics Laboratory). Bij de afdeling Geodesie van de Universiteit van Delft bestaat ook theoretische kennis over dit onderwerp. Bij de afdeling Lucht- en ruimtevaart overigens ook. Het komt er op neer, dat door de grotere dichtheid van ge- steente dan van water, er aan het zeeoppervlak afwijkingen ontstaan in het zwaartekrachtveld van de aarde, afhankelijk 17

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Kartografisch Tijdschrift | 2003 | | pagina 23