KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
De omvang van het gebied en de kaartschaal worden door el-
kaar bepaald waar de fysieke afmetingen van de kaart van tevo-
ren bekend zijn. Wat de schaal betreft heeft een afgerond getal
(bijvoorbeeld 1:3.000.000) een aantal voordelen boven een wil-
lekeurige waarde (1:2.963.588). In de eerste plaats is het beter
voorstelbaar. Er kan beter mee worden gerekend. Tenslotte ver-
mijdt het de indruk van een, gezien de toegepaste generalisade
en de beperkingen aan de betrouwbaarheid van de bron, onre-
alistische mate van nauwkeurigheid. Waar de dimensies van de
kaartinhoud (afstanden en afmetingen) moeten kunnen worden
vergeleken met die van de inhoud van andere kaarten, moet het
schaalgetal zieh bovendien overzichtelijk verhouden tot de
schaal van de andere kaarten. In dit geval genieten rekenkundige
(1:3.000.000 - 1:6.000.000 - 1:9.000.000 - 1:12.000.000) of
meetkundige schaalseries (1:3.000.000 - 1:6.000.000 -
1:12.000.000 - 1:24.000.000) de voorkeur.
De projectie kan slechts vrij gekozen worden wanneer we in
Staat zijn het kartografische bronmateriaal te herprojecteren.
Bij analoog bronmateriaal is dit, zo de oorspronkelijke projec
tie al bekend is of kan worden achterhaald, vaak onmogelijk;
bij digitale kaartproduetie vanuit een Gis-omgeving behoort
het tot de standaardmogelijkheden. Het spreekt vanzelf dat
het thema in dit laatste geval bepaalt of onze voorkeur uitgaat
naar een afstands- of oppervlaktegetrouwe projectie of simpel-
weg naar een 'herkenbaar kaartbeeld'.
Wat betreft het graadnet moeten we uitmaken of dit über
haupt gewenst is - ter referentie of ten behoeve van het opzoe-
ken van namen vanuit het register - en, indien dit het geval is,
wat de onderlinge afstand tussen de graadlijnen moet zijn.
Wanneer de kaart een geografisch onderwerp heeft (Neder-
land, Europa) wordt de geografische begrenzing van het af te
beeiden gebied hierdoor gedicteerd, hoewel de redacteur in
sommige gevallen nog tot een goed gefundeerde specificatie
moet komen: wat is Midden-Europa, Zuidoost-Europa, het
Midden-Oosten? Waar alleen het (niet-geografische) thema in
het concept is vastgelegd, vergt de keuze van het gebied - in
dit geval een voorbeeldgebied een redactionele beslissing.
Een van de grotere redactionele problemen, bekend bij alle at-
lassenmakers, komt voort uit de noodzaak het af te beeiden ge
bied exaet te laten corresponderen met de (geografische) kaart-
titel. Een kaarttitel die, om platte maar zeer dwingende prakti
sche redenen, niet te lang mag zijn. De Bosatlas-redactie
kampt zo nog steeds met het probleem wat te doen met de al
generaties lang in de atlas voorkomende kaartsectie die tot
1992 'Sovjetunie' heette. De huidige titel 'Voormalige Sovjetu-
nie' zal, naarmate de herinnering aan de ussr vervaagt, uitein-
delijk niet meer te handhaven zijn. Een Franse co-uitgever
noemt de kaartsectie 'Russie et Pays Voisins', ondanks dat zes
van de vijftien landen die het onderwerp van de kaart vormen
geen buurlanden van Rusland zijn, en Rusland's grootste
buurlanden, China en de Verenigde Staten, buiten beschou-
wing worden gelaten. 'Noord-Azie' past evenmin bij de kaart,
want het economisch centrum van Rusland zelf en vijf van de
andere voormalige Sovjetrepublieken worden tot Europa gere
kend. Uiteindelijk kan de naamloosheid van de kaart leiden
tot het opheffen van de hele kaartsectie.
De titel, de naam die aan een kaart gegeven kan worden, is dus
allesbehalve triviaal, maar duidelijk medebepalend voor de
geografische begrenzing van het af te beeiden gebied. Voorstel-
len voor nieuwe kaarten worden, wanneer er geen fatsoenlijke
titel voor kan worden bedacht, bij de Bosatlas-redactie dan
00k steevast afgewezen.
2003-XXIX-3
Voor elke kaart moet worden gekozen op welke topografische
basis de thematische informatie wordt afgebeeld. De basiskaart
dient ter referentie op welke geografische objecten is de the
matische informatie van toepassing? - maar kan 00k demen
ten bevatten die op een of andere manier de thematische in
houd ondersteunen. Rivieren op een kaartje over energiecen-
trales. Alleen de kustlijnen zijn min of meer standaard; de
grenslijn tussen land en zee is ons voornaamste referentieka-
der. Hydrografie (rivieren en meren) is voor de meeste thema's
eveneens onmisbaar, maar in welke mate deze in de basiskaart
moet zijn opgenomen is afhankelijk van het thema. Admini-
stratieve grenzen zijn ter referentie bijna even belangrijk als
kustlijn en hydrografie, en onmisbaar als ze de eenheden om-
sluiten waarover we statistische informatie presenteren.
In het geval van statistische themakaarten moeten we beslissen
op welk administratief niveau we de informatie weergeven: per
land, per provincie, per gemeente of per wijk. Uiteraard wordt
dit voor een belangrijk deel bepaald door de beschikbaarheid
van de data, de kaartschaal en het af te beeiden gebied. Het
administratieve niveau moet altijd minstens een trap lager zijn
dan dat van het onderwerp van de kaart: voor Nederland min
stens 'statistische landsdelen' of provincies, voor Overijssel ge-
meenten, voor Enschede wijken. Ook de mate van detail die
we willen aanbieden - indachtig het profiel van onze doel-
groep - is hierin medebepalend.
Tenslotte moeten we een beslissing nemen over de wijze waar-
op we het bijgebied' zullen behandelen: het gebied dat niet
hoort bij het onderwerp van de kaart. Laten we dit weg, waar-
door een 'eilandkaart' ontstaat? Krijgt het een neutrale achter-
grondkleur? Reduceren we de hoeveelheid topografisch detail?
Of behandelen we het op dezelfde manier als het 'hoofdge-
bied' - het gebied omschreven in de titel? Voor het laatste Ide-
zen we wanneer we de geografische context, de omgeving, on
misbaar achten voor het begrijpen van de situatie in het
hoofdgebied - zie de overzichtskaarten in de Grote Bosatlas.
Kartografische vormgeving
De kartografische vormgeving, de talrijke keuzen voor grafi
sche variabelen en uitdrukkingsmogelijkheden die aan elke
kaart ten grondslag liggen, maken de kaartredacteur tot karto-
graaf. Aan de keuze voor een bepaalde weergave liggen talloze
overwegingen ten grondslag. Sommige zijn kaart-speeifiek en
afhankelijk van de data: continue gegevens als neerslag, zonne-
schijn en zwaveluitstoot laten zieh, wanneer de brongegevens
dit toelaten, het meest zinvol als isopleten weergeven. Voor re-
latieve statistische gegevens lenen zieh vaak choropleten, ter-
wijl absolute gegevens voor administratief-statistische regionale
eenheden een puntsymbool vereisen. In dit laatste geval is de
aard van de data weer bepalend voor de keuze van het punt
symbool zelf, waarvoor velerlei mogelijkheden bestaan: cirkels,
staven, 'bollen', blokjes, 'taartdiagrammen', staafdiagrammen
en een onbeperkte hoeveelheid zelf te ontwerpen samengestel-
de Symbolen, diagrammen en figuratieve symbooltjes.
De meeste thema's laten zieh op verschillende manieren in
beeld brengen, maar een correcte en treffende weergave sluit
steeds de meeste grafische uitdrukkingsmogelijkheden uit. De
kwaliteit van de redacteur als kartograaf is hier bepalend.
Voorzover de grafische variabelen niet data- en thema-afhanke-
lijk zijn, bijvoorbeeld bij kleurtrappen, kan de redacteur zieh
laten leiden door esthetische overwegingen. In het geval van de
79