0
X
n
|ll!
IJ J1
il
1 I
a
I
t ii
I
i
2
-1
f 3
I
1
a
II
1
KARTOGRAFISCH TIJDSCHRIFT
M JJ fill.J.
TAfSY
C'OVTJt
2003-XXIX-4
OTHEJS
IKTR1'-
SIVES
Üul u S
S*_ .Cr
Sfmbuik
■3
B
af
■J
u
ra
'S
'■p
3
-13
S.1K l( 1 L KAI
11® \ti
-l-l
\V
n
2
9
(X EAKK
CSl'SI
lAHYS&Al
M-ABvSi
4S
K,
-v.
*4?
MACMET1C
UÄJMAUES
AM» 73Er.®
vi iunc«<
MOMHCl-
STUIY Tl tr
Sfiioi A.o
l/nxpctsfscü
Eklnul
'.Ah ct
MJuqjbu
tructc*».-
i iK J 1 -
AL aHD
S1*C 1.41.
-iYMJBOa.l
53
0
51
3
g
31
'S
A
13
a
3
te maken. De bovenkant van de dwarsdoorsnede is dus een op-
pervlakteprofiel en de plaats van de formaties in de dwarsdoor-
sneden wordt gewoonlijk bepaald door projectie naar de onder-
grond van waarnemingen aan de oppervlakte. In geologische
blokdiagrammen wordt een driedimensionaal aanzicht gegeven
van een deel van de aarde [Doornkamp, 1989]. Stratigrafische
kolomdoorsneden worden gebruikr om de ondergrondse infor-
matie over subhorizontale afzettingslagen weer te geven.
De meeste door gsi vervaardigde kaarten bevatten de genoem-
de thematische informatie en de benodigde randinformatie.
Daarnaast zijn er nog kaarten met gespecialiseerde thematische
lagen zoals aerogeophysics, geochronologie, steenkoollagen (fi-
guur 3) en dergelijke, afhankelijk van de beoogde gebruikers
en het doel van de kaart (voor een overzicht zie tabel 1).
Complexiteit van geologische kaarten
De nauwkeurigheid van geologische kaarten van afzettingsge-
steenten wordt bepaald door de mate van ontsluiting van de
eenheden (groepen en formaties) en hun eigenschappen. Het
valt vaak niet mee om formaties te vinden die uitgestrekt ge-
noeg zijn om te karteren op de gewenste schaal en daarnaast
00k nog bestaan uit een eenduidig te identificeren materiaal.
Daardoor is de identificatie van formaties dikwijls subjectief en
vol met onzekerheden. Het komt vaak voor dat in grote delen
van een kaart geen enkele dagzoom voorkomt (een dagzoom is
waar een formatie aan de oppervlakte komt). In zo'n geval
moet de informatie worden geextrapoleerd, gebaseerd op een
goed begrip van de structuur en stratigrafie van het hele gebied
Figuur 4. Deel van de
legenda van een
tektonische kaart.
Figuur 3. Structurele
Symbolen op een litho-
logische achtergrond.
[Spencer, 1993; Maltman, 1998]. De kar
tering is in zo'n geval gebaseerd op een
cyclus van waarnemingen, opstellen van
hypothesen, het testen daarvan door
nieuwe observaties, nieuwe hypothesen
enzovoorts. Het resultaat is dat de mees
te kaarten een combinatie zijn van gere-
gistreerde waarnemingen en aannames
door de veldgeologen. Zelfs de aard van
de grenzen tussen formaties is onzeker.
Het is daarom van belang dat naast de
interpretatieresultaten 00k de feitelijke
waarnemingen worden opgeslagen. Het
verschil tussen waargenomen en afgelei-
de data wordt weergegeven met daarvoor
geschikte Symbolen, zodat de verschillen
in informatiekwaliteit duidelijk zijn.
Meer nog dan bij andere kaarten is de
inhoud van geologische kaarten afhanke
lijk van de schaal. Veldgeologen karteren
de eenheden over het algemeen op een
sterk schaalafhankelijke manier: wat op
een kleine schaal een vaststaand feit is,
kan op een grotere schaal slechts afgeleid
worden. Het verschil wordt duidelijk als
men de vergelijking maakt met bijvoor-
beeld kartering van administratieve
grenzen, waar de precisie van de waarne
mingen en metingen meestal veel groter
is dan de precisie van de weergave. Daar-
entegen worden geologische objecten
vaak waargenomen en gedefinieerd met
een precisie die dicht bij de intrinsieke
precisie van de weergave (de kaart) ligt
[Haugerud, 1998]. De complexiteit van
de geologische kaarten wordt verder nog
vergroot doordat zelfs de meest eenvou-
dige geologische kaart nog niet het kar-
tografische doctrine van 'een kaart, een
thema' volgt. Meestal worden meerdere
thema's tegelijkertijd weergegeven, bij-
voorbeeld lithostratigrafie en structuur,
zodat de gebruiker de relatie tussen die
Tabel 1 - Door GSIgepubliceerde kaarten en
atlassen ®-
22