'.Jjf,
1450
Al Adrisa
Om verschillende redenen is het echter lang niet altijd
wenselijk de ruimtelijke ondergrond en beleidsbood-
schap direct te laten 'versmelten', zeker niet in de fase
van de beleidsvoorbereiding. Uniforme ondergronden
verhogen aanzienlijk de vergelijkbaarheid van ver
schillende beleidskaarten. Uniforme legenda's voor
de ondergronden (zoals kleurgebruik: rood stad,
donkergroen bos, blauw water, lichtgroen
weiland etc.) verhogen ook enorm de snelle leesbaar
heid van kaarten en een begrijpelijke wisselwerking
tussen beleidslaag en ondergrond. Daarbij komt dat
aan de (ook digitale) uitwisselbaarheid van kaarten
(ondergrond én beleidsinformatie) steeds hogere
eisen worden gesteld.
Het onderzoek spitst zich toe op kaarten die bij de
landelijke of landsdelige ruimtelijke ordening gebruikt
worden. Uiteraard is met een schuin oog ook gekeken
naar de ondergronden die op lokaal en (subregio
naal niveau reeds beschikbaar zijn, zoals de Groot
schalige Basiskaart en de TOP10vector die steeds
meer gebruikt worden bij streek- en bestemmings
plannen. Maar juist op de hogere planniveaus ont
breken dergelijke 'gestandaardiseerde' ondergronden.
Dit soort overwegingen hebben geleid tot de volgende
onderzoeksvragen die voor dit rapport de leidraad
zijn geweest.
1. Is het mogelijk om een systematische schaal
afhankelijke legenda te maken die "universeel"
toepasbaar is in beleidsvoorbereiding en in
beleidskaarten?
2. Op welke manier kan een schaalafhankelijke
legenda in meetbare of op zijn minst intersubjectieve
criteria gevat worden? Is het mogelijk om grip te
krijgen op 'de kunst van de cartograaf'?
3. Hoe sluit de huidige praktijk van GIS-systemen aan
op de wensen van beleidsvoorbereiders en
cartografie voor beleid? Is daarbij sprake van
gescheiden wereld tussen GIS-georiënteerde
dataspecialisten en beeld-georiënteerde beleids
makers en cartografen? Is deze situatie wenselijk
of onwenselijk? Is er sprake van begripsverwarring
of andere communicatieproblemen?
1.3 Aanpak
De vraagstelling voor het onderzoek is nogal open.
Om verdwalen in een cartografisch beleidsmoeras
te voorkomen zijn al bij de start direct twee stappen
uitgevoerd (zie figuur 1.1):
1. Inperken van de opdracht tot een hanteerbare
hoeveelheid onderzoeksmateriaal:
alleen (beleids)kaarten m.b.t. de ruimtelijke orde
ning en daarvoor geschikte bestaande geogra
fische ondergronden (zoals PKB- beleidskaarten
of illustraties van PKB's, streekplankaarten, maar
ook de topkaart, de Witsenkaart etc.),
alleen klassieke 'platte' kaarten (analoog of
digitaal gemaakt), bedoeld voor gedrukte of
geprinte reproductie (dus geen films, 3D,
maquettes e.d.),
aandacht focussen op ondergrond; de beleids-
inhoud is op zich weinig relevant; wel wissel
werking 'beleidslaag-ondergrond' onderzoeken
en voornamelijk kaarten op het regionale en
nationale planniveau.
2. Het opstellen van een theoretisch analysekader
waarin de relaties tussen het kaartbeeld (en de
wijze waarop dit is opgebouwd), de beleids
omgeving en de vakomgeving (de kaartenmaker
met zijn of haar tekenkist) worden beschreven.
Literatuurstudie, eigen ervaringen en de uiterst infor
matieve interviews (zie stap 4) liggen ten grondslag
aan de verdere invulling van het schema, maar ook
aan het uitwerken van een beperkt aantal meetbare
legenda-variabelen met behulp waarvan kaarten
geanalyseerd kunnen worden in de hoop concrete
aanwijzingen te kunnen vinden voor het opstellen van
dé kaartondergrond.
Nadat een representatieve doorsnee (ook in de tijd)
van (beleids)kaarten en bijbehorende ondergronden
op nationaal en regionaal niveau was geselecteerd,
is deze set 'doorgemeten' en zijn de uitkomsten kwanti
tatief geanalyseerd (stap 3). Ook het tussendoor uit
werken van een prototype voor een (flexibele) legenda
voor een 'nationale kaartondergrond' beschouwen
we als behorend bij deze stap.
5
de legenda van nederland