76 loosd worden en, zo niet, welke evenwichtsverstoringen nog aan wezig zijn. Bij de behandeling van deze vraag kan men aannemen, dat bene den een starre korst van 30 a 40 km dikte de materie vloeibaarheids eigenschappen vertoont, zij het dan ook dat de viscositeit van de tot 2900 km diepte reikende mantel uitermate groot is; het is zelfs de vraag of men hier van werkelijke vloeiing en viscositeit kan spreken. Voor de binnen de mantel liggende kern is dit waarschijnlijk wel het geval; de taaiheid is daar ook zonder twijfel aanzienlijk kleiner. Voor het even wichtsprobleem is de quaestie van de temper atuurs- verdeling in de aarde van beheersende betekenis; onregelmatige af koeling aan de aardoppervlakte kan wellicht tot convectiestroming leiden en deze weer tot dieper gelegen temperatuursverschillen en beide gevolgen betekenen evenwichtsverstoringen, die onregelmatige vormafwijkingen van de geoïde moeten veroorzaken. Het tweede grote probleem, dat op de geoïdevorm betrekking heeft, is op welke wijze de massa's in de korst verdeeld zijn en hoe het evenwicht van de korst tot stand komt, die op de diepere plas tische laag drijft. De korst is blijkbaar door tal van krachten en ver schijnselen beïnvloed, die tot het topografisch relief aan de opper vlakte en tot de door geologen gevonden formaties geleid hebben en die aardbevingen, vulkanisme en korstbewegingen veroorzaakt heb ben. De vraag is nu hoe tengevolge van al deze invloeden de massa verdeling geworden is en ook dit leidt tot een grote menigte van pro blemen. Dat hierbij de geologie, de geomorphologie en de oceano- graphie, vooral voorzover het lodingen betreft, gegevens van grote betekenis kunnen geven, ligt voor de hand. Met het bovenstaande heeft schrijver getracht een korte aandui ding te geven van de redenen, die het voor de geodetisch ingenieur van belang kunnen maken zich in de problemen van de physische geodesie en wat daarmede samenhangt te verdiepen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1950 | | pagina 75