Maar met al dat al ging de tijd verder en ik begon reeds verzoend
te raken met het vooruitzicht van een ambtelijk bestaan tot en met
de uiterste consequentie, toen ik op een goede dag een brief kreeg
van een oudere collega, die gehoord had, dat een grote maatschap
pij een landmeter zocht voor uitzending naar Ned.-Indië en, weten
de dat ik graag naar het buitenland wilde, me vroeg of hij me hier
voor mocht aanbevelen. Inmiddels was ik vijf en dertig geworden,
zodat ik dit beschouwde als mijn laatste kans; ik had al geleerd
mijn eisen niet te hoog te kunnen stellen en ditmaal lukte het: een
paar maanden later zat ik op de boot als chef-landmeter van de
Nederlandse Koloniale Petroleum Maatschappij. Na een globale
oriëntering op het hoofdkantoor in Batavia, werd ik naar
Zuid-Sumatra gedirigeerd om mijn werkzaamheden aan te vangen.
Deze zouden voornamelijk bestaan in het uitzetten van de grenzen
van de kortgeleden toegestane contract-terreinen, doch de onmid
dellijke aanleiding tot mijn uitzending bleek gelegen te zijn in een
geschil met de B.P.M. over de begrenzing van het oude concessie
terrein, Talang-Akar, die ten dele het uitgangspunt vormde voor
later verleende contracten. Mijn eerste taak zou dan ook de verifi
catie van deze begrenzing zijn.
Het behoeft wel geen betoog, dat ik enigszins onwennig stond
tegenover deze volkomen nieuwe werkkring, maar ik had het ge
luk, dat een oud-collega chef van de Topografische Dienst van de
B.P.M. op Pladjoe was en graag bereid was mij uit zijn meerjarige
ervaring voor te lichten. En ik hoor nog zijn samenvatting: „Hoe
langer ik in dat land ben, hoe sceptischer ik sta tegenover de me
tingen van locale lieden hier". Later had ik gelegenheid te over
om dat oordeel te kunnen onderschrijven. Met deze wetenschap
werd ik losgelaten op mijn personeel en op mijn nieuwe werk.
Reeds de eerste morgen van mijn verblijf in mijn aangewezen
standplaats ontdekte ik een volkomen onverwacht facet van mijn
werkkring. Ik zat nog aan mijn ontbijt, toen zich op het gras
veldje voor het huis een kleurig gezelschap inlanders verzamelde.
Op mijn vraag aan mijn gastheer, wat dat voor lieden waren, kreeg
ik tot mijn verbazing te horen, dat zij klanten voor mij waren. De
139