paar maanden naar Perzië kon gaan. Prof. Schermer horn verleen
de mij dezelfde faciliteiten en een paar weken later was ik weer
op reis. Die was toen niet zo eenvoudig als tegenwoordig met de
K.L.M., het ging nog per trein door Duitsland, door Polen en door
Zuid-Rusland naar Bakoe en vandaar per boot naar Bandar Pahlevi
de Perzische haven aan de Kaspische Zee. Vervolgens nog een paar
honderd kilometers langs de kust naar
Dehnow, waar Havenwerken een ha
ven zou houwen voor de Shah. De eerste
nacht maakte ik een zware aardbeving
mee, die ons het grootste deel van de
nachtrust kostte, maar behoudens een
neergestort plafond geen ongelukken
meebracht. Reeds direct na aankomst
stelde de directeur mij op de hoogte
van het doel van mijn ontbieding: voor
het haventerrein mondde een berg
stroompje uit en dat had van tijd tot
tijd de hebbelijkheid te bandjiren, reden waarom als veiligheids
klep een soort afwateringskanaal gegraven moest worden. Men was
het niet eens over de situatie en dus moest deze opgemeten en het
grondverzet berekend worden. Hier had ik tenminste wat de
taal betreft een meevaller; met de paar woorden Turks, die ik het
vorige jaar opgepikt had bleek ik me verstaanbaar te kunnen
maken en leerde daardoor vrij vlug ook enkele woorden Perzisch.
Voor de uitvoering van het meetwerk diende een kap-vergunning
gevraagd te worden aan het Hoofd der Domeinen en het typeert de
plaatselijke toestanden, dat het daarbij overgelegde kaartje later
de ligging van het kanaal bepaalde, ofschoon inmiddels gebleken
was, dat een andere oplossing met beduidend minder grondverzet,
dus aanzienlijk goedkoper, mogelijk was. Zijne Majesteit had het
bedoelde kaartje gezien en goedgekeurd, dus zo moest het worden.
Toen de directie van Havenwerken remonstreerde onder beroep op
de hogere kosten kreeg zij ten antwoord: „Betalen jullie het of
wij?" Een soortgelijke situatie gaf aanleiding tot het grapje, dat
143