als de Shah decreteerde dat het water van beneden naar boven moest lopen, dan liep het ook van beneden naar boven. Tot de voorbereiding van het afwateringskanaal behoorden ook debiet-metingen en dat leidde tot mijn eerste waterbouwkundig werk, het bouwen van een meetschot. Een daverend succes is het niet geworden, bij het eerstvolgende bandjirtje kwam mijn hele meetschot de rivier afdrijven! Na afloop van mijn eerste werkzaamheden kreeg ik opdracht een kaartje van het haventerrein met omgeving samen te stellen en terwijl ik daar nog mee bezig was, werd ik met de andere stafleden naar Teheran ontboden in verband met het aanstaand vertrek van de directeur naar Holland. Stel U mijn verbazing voor, toen me bij die gelegenheid werd gevraagd, hoe ik er tegenover zou staan om langere tijd in Perzie te blijven en daarbij als mogelijke termijn twaalf of vijftien jaar genoemd werd. Dat was Havenwerken, je ging met een kam en een tandenborstel op reis voor zes weken, maar moest niet verwonderd zijn als je jaren wegbleef. Ik vrees te breedvoerig te worden voor het mij toegestane bestek en zal verder mijn relaas beperken tot de hoofdpunten, waaronder ik als voornaamste zie de studie van een irrigatie-project voor de vlakte van Kazvin, het mooiste werk, dat ik in mijn bont-gekleurde loopbaan heb meegemaakt. Al met al duurde echter mijn verblijf in Perzië acht maanden en eind 1935 was ik weer thuis, waar ik prompt tegen de fotogram- metrie aan liep. In dat jaar was de grote luchtkaartering van Nieuw- Guinea aangevangen en aangezien de grote promotor, Prof. Scher- merhorn, maar over weinig personeel met buitenlandse en foto- grammetrische ervaring beschikte, vond Z. H. Gel. dat ik mij eerst maar eens moest inwerken in deze nieuwe tak van techniek. En dus kwam ik uit de bergen van de Elboers op een kantoorkruk terecht. Maar voordien was ik nog enkele maanden bezig om lap pen te zetten op de waterpas-broek van de provincie Utrecht. 144

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1955 | | pagina 156