wijzen op het voortzetten van de serie schrijverduo's Sems en Dou,
Morgenster en Knoop in. Schermerhorn en Van Steenis.
De 17e en 18e eeuwse leerboeken laten ons zien hoe de landmeter uit
die jaren uitgebreid onderricht werd in de practische meetkunde. Al
deze werken dragen het typisch karakter van het meten in kleine
rayons. Vraagstukken voor het verdelen van percelen komen o.a.
veelvuldig voor. Leerboeken voor de ingenieurs militairen) wa
ren deze werken niet. Wetenschappelijke verhandelingen over de
vormbepaling van de aarde bevatten zij evenmin. Wat dit laatste
betreft: Het eerste werk aan dit probleem gewijd is het
„Eratosthenes Batavus". De Terrae ambitus vera quantitate, a Wille-
brordo Snellio; Lugduni Batavorum, 1617.
Het onderscheid tussen de geleerde Snellius en de beroepslandmeters
uit die jaren zal niet moeilijk te maken zijn. Zeker niet na kennis
name van beider boekwerken.
Voor hen die geen duidelijk beeld voor ogen hebben van de ver
houdingen tussen de intellectuele capaciteiten van de landmeters en
de „ingenieurs" militairen) uit de eerste jaren van de 17e eeuw
willen we enkele regels weergeven uit de instructie van Prins Mau-
rits (opgesteld door Simon Stevin) voor deze ingenieursopleiding.
„Die meijninge is, dat men den toehoorders, soe haest als moge-
lijck is, sal brengen om metterdaet het landt als ingenieurs te con-
nen dienen. Hyer toe sal men leeren die arithmetique oft tellen
ende het landtmeten, maer alleenlijck van elck soeveel, als totte
dagelijck gemeene ingenieurscap nodig is".
Hier dus 't landmeten om der wille van de ingenieurswerkzaamheden
en niet, zoals bij de landmeter, als gespecialiseerde beroepsuitoefe
ning.
Om de status van de landmeter te kunnen beoordelen moet men ook
weten: wie bekwaamden zich voor het beroep? Het blijkt dat een
zeer gedifferentieerde groep tot het landmetersexamen toegelaten
wenste te worden. De stukken uit de archieven van onze oude uni
versiteiten spreken van „ettelijke" verzoeken.
Deze verzoeken kwamen voor 't merendee1 van. metselaar^ er.
timmerlieden.
56