Het 33 pagina's tellende hoofdstuk „Rekenkunde voor de kweeke-
ling bij het kadaster" wordt dan besloten met het rijmpje:
„De kat van Griet, en hond van Jan,
Het knijn van Trijn, en Trui haar man,
Beleefden t'zaam driemaal de jaren,
Die deze beesten t'zamen waren:
enz."
Daarna volgden 77 pagina's meetkunde, inslrumentenkunde, etc.,
zodat het grootste gedeelte van 't boek (350 pagina's) aan de ad
ministratieve wetenschappen gewijd blijkt te zijn. Uit de laatste
bladzijden van het hoofdstuk meetkunde willen we nog het een en
ander citeren. 16
„Nu zullen we eens naar buiten gaan; neem gij de pinnen en den
ketting en daar staan een stuk of zes baakjes, neem die ook mede,
dan zal ik het astrolabium 17nemen en we zullen ons eens als
landmeters beginnen te gedragen. Mij dunkt ik kan in U bemer
ken, dat het U genoegen verschaft dat wij eens gaan meten. Ik
moet U gul uit bekennen dat het mij zeer verheugt."
Al wandelende praten de meester en de leerling en kletst het boek
gezellig verder:
Zie zoo, nu hebben wij onze schetsen gereed. Neem nu de baak
jes en steek er hier (in B) eens een, zoo veel mogelijk loodregt in
den grond en zet het papiertje regt in de spleet; neem nu de
overige baakjes mede, dan zullen wij voortgaan".18)
En zo gaan ze voort: de landmeter van 1855, z'n kweekeling lerende
(zonder te blozen) hoe men een lijn van 300 meter door vooruit-ba
kenen dient uit te zetten. Naast de erbarmelijk slechte mathematisch-
technische opleiding stond een goede administratieve. Dit lag geheel
in de lijn van het werk. Het oorspronkelijke doel, waarvoor het Ka
daster opgezet werd, was fiscaal. Later is daarop de verzekering van
16) Souten dijk, 1855, p. 101 e.v.
17) Bedoeld is hier een combinatie van twee vizieren, één vast, één draaiend, op
een verdeelde cirkel; dit instrument werd opgesteld op een stok. De naam
astrolabium is voor het eerst toegekend aan het hoekmeet-instrument van de
Babyloniërs.
18) Soutendijk 1855, p. 103.
61