ten achter gesteld te voelen bij andere technische diensten van
het Rijk, zo was omstreeks de jaren 1870 de erbarmelijke huisves
ting van de kadasterbureaux een aanleiding om openlijk te protes
teren. Waarbij de in die tijd gebruikelijke vorm van het pamflet
gekozen werd. In: „Enige beschouwingen over het Kadaster", geeft
J. P. L. Soutendijk, landmeter bij het Kadaster te Assen, lucht aan
zijn opgekl opte gevoelens om
„oprecht en met waarheidszin te zoeken naar gebrekenom
(het) vak nader te brengen bij zijne schoone bestemming en het
die achting van de maatschappij te doen verwerven, waarop het in
zoo ruime mate aanspraak moest hebben."
Als een van de voorwaarden die tot verwezenlijking van dit streven
moeten bijdragen stelt hij (in 1874) een verbetering van de behui
zing der kadastrale boekhouding, waarbij hij vol belustheid opziet
naar de nieuwe rijksgebouwen en (vooral) naar de behuizing der
Staatsspoorwegen, „wier uiterlijk den smaak van architecten en de
onbekrompenheid van 't rijkverraadt."
„Niet onverdeeld intussen is bij dergelijke bezichtiging en bewon
dering het genoegen van den kadaster-ambtenaar!"
„Waarom", zo vraagt hij zich af „waarom die zorg voor
plaatskaartjes op spoortreinen.... waarom onze plans in zoo'n
klein, dompig vertrekje, waar geen kagchel eene plaats kan krij
gen, waar de zon nimmer gezien wordt; waarom mijne werkplaats
in dat lage, sombere kamertje.waar ik mij met licht en lucht
moet behelpen om gewigtige stukken op te maken die nu en over
63