74
tember 1935 de opleiding van Wageningen naar Delft overgebracht
(38). Aan een periode waarin aan 155 landmeters (waaronder 42
bestemd voor de dienst in het toenmalige Nederlands-Indië) het
diploma kon worden uitgereikt was een einde gekomen.
Dat de opleiding er niet een was voor geodetisch ingenieur was
zeker niet te wijten aan prof. Schermerhorn en aan Tienstra die bij
K.B. van 9 October 1935 tot buitengewoon hoogleraar aan de Techn.
Hogeschool werd benoemd (39). Het zou nog 14 jaar moeten duren
vóór hun ideaal verwezenlijkt zou worden. De opleiding blijft
er een van 3Vs jaar; het diploma dat men kan behalen is dat van
civiel-landmeter. Twee examens dienen daarvoor te worden afge
legd, het zgn. A- en B-examen. Het A-examen wordt gedaan na het
eerste studiejaar; dat voor B is gesplitst in BI en B2, waarvan het
BI na het tweede studiejaar en het B2 aan het eind van de cursus
wordt afgelegd. Het A-examen omvatte de vakken wiskunde, natuur
kunde, landmeetkunde, burgerlijk recht, hypothecaire en kadastrale
administratie, waterbouwkunde en kennis en onderzoek van bouw
stoffen (17 uur college per week waarvan 9 uur wiskunde)Voor B 1
moest examen worden gedaan in wiskunde, theoretische mechanica,
foutentheorie, fotogrammetrie, burgerlijk en administratief recht,
staatsrecht, kennis omtrent waarde en gebruik van de bodem en
waterbouwkunde (16 uur college per week). Het B2 tenslotte liep
over de vakken kaartprojecties, landmeetkunde, kennis van instru
menten, kartografie, astronomische plaatsbepaling, puntsbepaling,
burgerlijk en administratief recht, waarde en gebruik van de bodem
en hogere geodesie (14 uur college per week). Bovendien moest
voor B 2 nog examen worden afgelegd in enkele keuzevakken, te
kiezen uit stadsaanleg en bouwrecht, waterstaatsrecht, economie,
wegenaanleg, waterbouwkunde, architectuur, geologie en toegepaste
mechanica.
Vergelijkt men het programma (40) met dat van de Wageningse
cursus (29), dan ziet men dat de wiskunde meer dan verdubbeld is