De middelbare landmeetkundige als voorwaarde voor het bestaan van de geodetisch ingenieur door prof. drirW. SCHERMERHORN Oud-adviseur in Landmeetkundige Zaken betr. de Rijkswaterstaat Indien ik het mij goed herinner was het herfst 1922 toen de heer L. P. Verlinde, tot op dat moment beroepskorporaal-telegrafist van de genie, in dienst trad van het door mij in 1921 opgerichte Geode tisch Bureau, teneinde te werk te worden gesteld onder leiding van de jonge civiel-ingenieur ir A. M. Haas (thans prof. dr ir A. M. Haas) bij de triangulatie van het driehoeksnet van de Gelderse IJsel, waarvoor ondergetekende zojuist een contract had afgesloten met de Hoofdingenieur-Directeur van de Algemene Dienst van de Rijkswaterstaat, ir W. F. Stoel. Waarom begin ik met deze herinnering uit een grijs verleden, al thans grijs voor de jonge leden van Snellius? De rechtvaardiging hiervoor ligt vermoedelijk in een enigszins persoonlijk gekleurde opvatting, n.l. dat op dat moment de daarbij betrokken personen onbewust deelgenoot werden van 'n ontwikkelingsgang, die ook thans zijn voltooiing nog niet heeft gevonden. Dat Geodetisch Bureau betekende een poging tot specialisatie op landmeetkundig gebied buiten het kader en wel in het bijzonder in de ingenieurswereld. Het was een uiterst bescheiden begin met een korporaal, die via de functie van meetarbeider, al werkende, op een spoor kwam te staan, dat hem en talrijke anderen verder in de landmeetkunde zou inleiden om er tenslotte hun definitieve levensbestemming te vinden. Achteraf bezien was dit alles nogal geïmproviseerd. Toch is er tenslotte de Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat uit voort gekomen, die nu in totaal enkele honderden mensen in dienst heeft. 84

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1955 | | pagina 86