Wij moesten, Tienstra en ik, volstaan
met de 3V2-jarige landmeterscursus met
als einddiploma dat van civiel-land-
meter. De reden was volkomen duide
lijk: de Minister van Financiën weiger
de het betrekkelijk grote aantal land
meters van het Kadaster in de toestand
van die dagen tot de ingenieursrang te
verheffen met de daar aan verbonden
consequenties van salaris. Deze weige
ring is achteraf volkomen gemotiveerd
geweest. De hardnekkige strijd, die in
die jaren in kadastrale kringen gevoerd
werd tegen de z.g. veldassistent was het bewijs, dat de kadastrale
landmeetkundige wereld in die dagen voor de universitaire situatie
net rijp was. Immers, geen civiel-ingenieur dacht er in die tijd aan,
zelfs niet in de crisisjaren, het bestaansrecht van de middelbare
technicus op zijn gebied te ontkennen.
Geleidelijk is dat ook in de landmeetkundige wereld veranderd.
Enerzijds de druk van onderop (het congres van de Vereniging van
Technische Ambtenaren van het Kadaster op 5 Februari 1955 toon
de hoe sterk deze druk wel is), anderzijds 'n veranderd inzicht in de
gehele situatie heeft de erkenning van de functie van de middelbare
kracht gebracht. De bekroning hiervan is thans de instelling van het
diploma aan de MTS in Utrecht, nadat in 1948 de nog belangrijker
bekroning, het diploma voor geodetisch ingenieur, was aanvaard.
Het proces dat heeft plaats gevonden door deze 30 jaren heen, is
vrij eenvoudig. Aan de ene kant heeft men de opleiding van de hoog
ste functionarissen opgetrokken tot het universitaire niveau. Men
heeft terecht ingezien, dat dit slechts blijvend met succes kan ge
schieden, indien men daaronder geen vacuum laat ontstaan, doch dit
opvult met middelbare rangen en zelfs met lagere rangen, op de wij
ze zoals dit in de ingenieurswereld in het algemeen gebruikelijk is.
Op die wijze gezien, is de middelbare kracht het onvermijdelijk
86