apparaat van het betreffende land wordt opgenomen, niet als ad
viseur, doch als technicus, die de plaatselijke technici assisteert en
hen inzake moderne methoden instrueren kan. Zulk een jonge man
moet dan echter ook met een betrekkelijk bescheiden positie tevre
den zijn. Zijn verhouding tot plaatselijk gevormde ingenieurs is
uiterst subtiel en de jonge Europeaan tegenover of naast een vaak
oudere ingenieur zal zich noch door neerbuigende vriendelijkheid,
noch door andere vormen van hooghartigheid doch alleen met be
scheidenheid en tact een plaats in een dergelijk milieu moeten en
ook kunnen verwerven.
Het valt echter niet te ontkennen, dat ook voor dergelijke func
ties jonge mensen met een wat langere ervaring een gemakkelijker
positie hebben met meer kans van slagen dan de beginneling.
Hoe staat het nu in dit opzicht met het gehele veld van geodesie
en kartografie? T.a.v. de V.N. geldt hier meer in het bijzonder het
geen ik hierboven heb opgemerkt. Voor het betrekkelijk bescheiden
aantal gevallen, waarin technische hulp via de V.N. is verzocht,
ging het bijna steeds om hoog geclassificeerde deskundigen. Voor
zover mij bekend is, zijn het, naast ondergetekende, slechts de
Nederlanders ir P. de Wit en C. J. W. de Jong, welke laatsten resp.
in Iran en in Afghanistan hebben gewerkt. Ondergetekende had het
voorrecht adviezen uit te brengen voor de kartografie van Syrië,
Irak en Iran. De heer de Jong ondervond in Afghanistan de moei
lijkheid, die voor iedere deskundige bestaat in een land waar men
op eigen vakgebied nauwelijks iets aantreft, dat de moeite waard is.
Het werk van een deskundige kan slechts enig resultaat opleveren,
indien er op zijn vakgebied althans een paar mensen zijn, die daar
van voldoende begrip hebben. In dit opzicht is ir P. de With, die
reeds geruime tijd in Iran werkzaam is, in zeer veel gelukkiger om
standigheden, hetgeen één van de oorzaken is, die zijn missie aldaar
zeer succesvol hebben gemaakt en nog steeds doen zijn, Daar ziet
men 't voorbeeld van een betrekkelijk nog jonge deskundige, die des
alniettemin ruime ervaring heeft en in het betreffende land leiding
geeft bij de uitvoering van opmetingen en aldus bijdraagt tot de
vorming van een nationaal corps van technici.
91