Mijnheer de redacteur
U hebt mij gevraagd één van de ten geleide's voor Uw
Lustrumboek te schrijven. Nu ik mij realiseer wat dat
inhoudt, voel ik mij als Esopus die op de markt te Ephese
tussen de knappe slaven Cantor en Grammaticus stond.
Deze twee wisten alles, zodat er voor Esopus niets te
weten overbleef. Ik wilde dus maar van het schrijven
van een stukje afzien, want wat kan ik U nog ver
tellen, na alles wat Uw voortreffelijke schrijvers al ge
schreven hebben?
Of interesseert het U misschien, welk standpunt „Snellius" ingenomen
heeft ten opzichte van art. 60 van het ontwerp hoger-onderwijswet be
treffende de mogelijkheid een student het recht tot het volgen van col
leges te ontzeggen? Of, dat U al jaren in het jaarverslag een zinsnede
kunt aantreffen als: ,,het bezoek aan de Nieuwe Prins" liet dit jaar te
wensen over"? Of, dat binnen Snellius" de eerste nozems gesignaleerd
zijn? Of, dat de schone traditie van de voetbalwedstrijd lelijk verwatert
(soms zelfs letterlijk), doch dat de traditie van het uitluiden van jonge
ingenieurs met sadistisch genoegen gehandhaafd blijft? Of, dat twee
kleine excursies wegens eerder gebrek aan belangstelling herhaald
werden? Of, dat het bestuur desondanks bijna dagelijks geplaagd wordt
met vragen over de buitenlandse excursie?
Ach, mijnheer de redacteur, als U dit alles werkelijk interesseert, en
bovenal, als U denkt, dat het Uw lezers zal interesseren, dan zou ik er
misschien wel iets over kunnen schrijven, maar ik doe het liever niet.
Het zijn herinneringen en die horen niet opgeschreven te worden, ze
horen een beetje wazig te worden, zodat ze de gloed van de goede, oude
tijd krijgen; dan kan er onder het genot van een en ander over gemijmerd
worden. Wellicht, mijnheer de redacteur, zie ik U daartoe nog eens in de
„Nieuwe Prins".
M. Tienstra
9
De voorzitter van het
Landmeetkundig Gezelschap Snellius"