worsteld op de Geodesietoren in Delft, zullen zich deze moeilijkheden ongetwijfeld herinneren. Deze ongemakken zijn in de afgelopen twintig jaren echter grotendeels verdwenen. Er is een kleinere en lichtere chronograaf in de handel ge bracht, die in de praktijk zeer goed voldoet, terwijl dank zij de grote vorderingen in de radiotechniek het goed ontvangen van tijdseinen bijna vanzelfsprekend is geworden. Bij de geografische positiebepaling wordt tegenwoordig weer veel ge bruik gemaakt van de klassieke meetmethode van Gauss. Bij deze me thode wordt het moment geregistreerd waarop de waar te nemen sterren een bepaalde hoogte boven de horizon bereiken. Meestal wordt voor die hoogte 60 graden genomen. Hoofdzaak is dat deze hoogte niet varieert tijdens het uitvoeren van het meetprogramma (15 a 30 sterren - tijds duur 1 a 2 uur). Deze stabiliteit wordt verkregen door voor het objectief van de theodo liet een voorzet-prisma astrolabium te bevestigen, welke voorzien is van een kwikhorizon. In de U.S.A. werd een geheel nieuw instrument ontwikkeld voor het uitvoeren van de meetmethode van Gauss: het zgn. pendel astrolabium, waarin als kunsthorizon gebruik gemaakt wordt van een metalen spiegel welke in het instrument is opgehangen. Een ander nieuw hulpmiddel is het zonneprisma, ontworpen door Prof. Roelofs, dat voor het objectief van een theodoliet kan worden bevestigd. Met behulp van dit prisma kan men nauwkeuriger op de zon richten dan voorheen mogelijk was. Dit biedt de mogelijkheid om uit zonobservaties dus overdag - nauwkeurig een azimuth of een geografische positie te bepalen. Primaire metingen - principe Bij primaire metingen worden geen nauwkeurige randaflezingen gedaan. De observatie-instrumenten zijn in het algemeen zodanig uitgevoerd dat óf uitsluitend in een verticaal vlak óf uitsluitend op een constante hoogte wordt waargenomen. De waarnemingstechniek is daarbij geheel terug gebracht tot het bepalen van het moment waarop een ster dat vlak of die hoogte passeert - het zgn. doorgangsmoment. Op deze wijze vermijdt men de invloed die afleesfouten van de rand of fouten in de rand zelf op het meetresultaat hebben. 130

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 131