De scheepssnelheid ten opzichte van het water is gewoonlijk voldoende nauwkeurig bekend om in deze correctie geen fout groter dan 1 mgal te veroorzaken, doch in de stroomsnelheidsgegevens, die eveneens in deze correctie ingaan, zijn de onzekerheden gewoonlijk veel groter. Als het schip zich niet in zicht van de wal bevindt, waarop peilingen goede plaatsbepalingen mogelijk maken, doch in volle zee, dan zal de fout in de oost-west snelheid gemakkelijk 1 km/uur bereiken en dikwijls meer. Dientengevolge is een middelbare fout van 3 mgal in het zwaartekrachts- resultaat op een dergelijk punt zeker geen overdreven schatting. Onder deze omstandigheden is er dus geen reden al te veel pogingen in het werk te stellen meetmethoden voor zwaartekrachtsbepaling in volle zee van grote nauwkeurigheid te ontwikkelen. Alvorens verder op de geschiedenis der zeewaarnemingen in te gaan, moge eerst nog een kort overzicht van de methoden voor landstations volgen. In de vorige eeuw en in het eerste kwart dezer eeuw waren daar voor nog algemeen slingerwaarnemingen in gebruik, waarbij het feit dat het om relatieve metingen ging, de moeilijkheid der lengtemeting van de slingers ter zijde stelde. De slingers werden eerst op een basis station, waar de zwaartekracht bekend was, waargenomen en vervolgens op een reeks stations van het op te nemen net, waarna voor controle weer waarnemingen volgden op het basisstation. Meestal werd dit pro gram met meerdere slingers uitgevoerd, waardoor de controle aan het eind nog duidelijker toonde welke slingers de reis ongestoord hadden doorstaan. Op deze wijze kreeg men voor elke slinger het slingertijds verschil van het op te meten netstation en het basispunt, waaruit met de formule van Huygens het zwaartekrachtsverschil volgde. Voor de zwaartekrachtsopname van Nederland in de jaren 1912-1919 werd een Stückrathtoestel gebruikt, waarin vier ten naaste bij synchrone slingers van ongeveer 0,5 sec slingertijd twee aan twee in onderling loodrechte vlakken slingerden. In elk vlak slingerden dus twee slingers, die in Nederland om hierna te noemen redenen meestal tegelijk in gang werden gezet en wel met gelijke amplitude en in tegengestelde fase. Daarna volgde het andere paar op dezelfde wijze. Alvorens hier echter op in te gaan moge nog een enkel woord aan het algemene systeem der waarnemingen gewijd worden. Elk land dat toentertijd tot een gravimetrische opname besloot, koos een basispunt, dat met een groot aantal relatieve waarnemingen met Potsdam, waar g 137

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 138