B. BeeldenpaarprojectieDe beide hoofdproblemen voor alle instrumen ten van dit type zijn: a. hoe verkrijgt men voldoende dieptescherpte in het ruimtelijk model; b. hoe kan men de vertekening van het opname-objectief onschadelijk maken? Voor het tweede probleem is de oplossing door toepassing van het Porro- Koppe-systeem gegeven. Dat betekent, dat men een objectief gebruikt, dat identiek is aan dat van de opnamecamera. Het eerste vraagstuk voer de tot de toepassing van een tele-systeem vóór het objectiefin de projectie ruimte, zoals reeds in beginsel door Scheimpflug werd gedaan, doch eerst in de stereoplanigraaf geschikt werd gemaakt voor automatische scherpstelling op iedere afstand. Daarmede heeft men beide problemen gelijktijdig opgelost. Wij zien, dat later bij de meer samengestelde objec tieven van de opnamecamera's zoals Aviogon en Pleogon, Zeiss het strenge Porro-Koppe-systeem liet vallen en door toepassing van een com pensatieplaat als drager van het negatief in de projectiecamera, zij het ook enigszins ten koste van de beeldkwaliteit, langs deze weg aan de projectiecamera een totale vertekening kon geven, die identiek is aan die van de opnamecamera. De andere weg, die bewandeld werd was die welke door Nistri reeds in 1921 is ingeslagen, namelijk het gebruik van objectieven, die een scherpe afbeelding op een gewenste projectie-afstand leveren. Daarbij is de diepte scherpte het moeilijke vraagstuk, waarmee men nog altijd worstelt. Men verkrijgt enig resultaat door vernauwing van de projecterende stralen bundels door middel van diafragmering. Men heeft dit het eerst kunnen bereiken in de Multiplex, waarbij de verkleining van het gehele projec terende systeem nodig was om met de toen beschikbare lichtbronnen nog voldoende helderheid van de beelden te krijgen. Pas na de tweede wereldoorlog verschafte de elektrotechnische industrie sterkere lichtbron nen, die het mogelijk maakten hetzelfde systeem toe te passen in projec toren voor het originele formaat van de opname. Daarbij wordt dan toch zodanig gediafragmeerd, dat een redelijke dieptescherpte wordt ver kregen. Men ziet daarmee de apparaten van Kelsh op de markt komen, terwijl ook Nistri met betere lichtbronnen meer dieptescherpte kon krijgen dan vroeger het geval was. Het is echter wel duidelijk, dat de buigingsverschijnselen hierbij een grens stellen, die in een enkel geval zich reeds door verlies aan beeldkwaliteit laat bemerken. 164

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 165