waarden die wij daar thans voor kennen, heb ik 1 roede 3,766 meter
gebruikt.
Hoewel de roede verdeeld was in 12 voet en de voet in 12 duim, werkt
Snellius, in navolging van Stevin, met tienden en honderdsten van
roeden. Hij toont zich hiermede een aanhanger van een decimaal stelsel
dat hem uiteraard gemak heeft opgeleverd bij zijn berekeningen. Toch
contrasteert in onze ogen deze „modern" aandoende werkwijze sterk
met zijn thans zo verouderd klinkende geocentrische wereldbeschouwing
die ook in zijn „Eratosthenes Batavus" op bladzijde 11 tot uiting komt:
„de aarde is bolvormig en het middelpunt van het heelal".
Het eerste deel van zijn boek (blz. 1-116) is grotendeels historisch; in het
tweede deel wordt de eigenlijke graadmeting behandeld. Dit gebeurt
zeker niet op een wijze die wij tegenwoordig in wetenschappelijke werken
gewend zijn. Dikwijls immers vervalt hij in uitweidingen en beschou
wingen die wij, als mensen van de 20ste eeuw, weinig zakelijk vinden. In
Snellius' tijd waren deze uitweidingen echter heel gewoon. Ter illustratie
geef ik mijn lezers de vertaling van enige bladzijden [23]. Ze hebben
betrekking op de komst van de baronnen Sterrenberg aan wie het
tweede deel van het boek is opgedragen. Zij schijnen Snellius in veel
behulpzaam te zijn geweest, maar het is niet zeker dat zij ook zelf
waarnemingen hebben verricht [24].
Maar om toch aan allen onze ijver te laten blijken en om te tonen
dat wij met de grootste zorg en nauwgezetheid ons met dit werk
hebben bezig gehouden, zet ik hier de nieuwe landmeetkunde uiteen
waarmee ik opnieuw de juiste afstand tussen Gouda en Oudewater
beoog bekend te makendeze heb ik niet uit het voorafgaande afge
leid; ik toon aan dat zij is opgebouwd, van het begin af aan, naar
de regels van de kunst, opdat ik vervolgens veilig en ongestoord
het overige deel zal kunnen doorlopen.
Daar nu de edele Oostenrijkse baronnen, de gebroeders Erasmus en
Caspar Sterrenberg, al heel diep in de kennis van de rekenkunde
en de meetkunde waren doorgedrongen en bedreven waren in de
wetten van de raaklijnen aan de cirkel (wij noemen deze meestal
de leer van de driehoeksmeting), wilden zij graag, als Alexander de
Grote, de krachten van hun vernuft op de proef stellen, niet in het
zachte zand [25] maar in een waardiger materiaal dat zijn gebruik
18