Bovendien moet op geregelde afstanden een controle op de schaal van opneming worden uitgevoerd. Dit dient uiteraard bij een drijfbaken- triangulatie veel frequenter te geschieden dan bij een triangulatie aan de wal. Echter is de benodigde inwendige nauwkeurigheid op zee kleiner dan aan de wal. Voor dit doel is het opnemingsvaartuig uitgerust met een zgn. „taut wire measuring gear", of wel een „spandraad-lengte-meet instrument". Dit toestel bestaat uit een drum waarop ongeveer 100 zee mijlen pianodraad is gewonden, welke draad er door een ronddraaiende arm met geleiderol wordt afgewikkeld. Deze dunne pianodraad heeft een grote breeksterkte en wordt vanaf de drum gevoerd over een geleiding naar het meetrad, waarvan de omtrek precies 0,001 zeemijl of 1,852 meter bedraagt. Door een reminrichting wordt op de draad een constante spanning gehouden terwijl het uiteinde van de draad op de zeebodem wordt verankerd met een stuk ijzer. Het meetrad is draaibaar en verbon den aan een telinrichting die het aantal omwentelingen van het rad telt. Indien nu de afstand moet worden bepaald tussen twee drijfbakens, dan wordt de pianodraad om het meetrad gelegd, terwijl het uiteinde van de draad met een stuk ijzer wordt verzwaard, waarna het ijzer op de zee bodem wordt afgevierd. Daarna begint het schip zijn aanloop, waarbij het meetrad begint te draaien. De aanloop wordt zodanig gekozen, dat bij het passeren van het eerste drijfbaken een snelheid van 8 zeemijlen per uur is bereikt. Het moment van passeren wordt op de brug bepaald en met behulp van een claxon naar achteruit doorgegeven. Hierop wordt de telinrichting afgelezen. Hetzelfde geschiedt bij het passeren van het tweede baken. Het aantal omwentelingen van het meetrad is hiermede bekend en dus ook de afstand. In de regel worden tenminste drie meet- runs door het schip gemaakt, waaruit een gemiddelde afstand tussen de beide bakens volgt. Na de meting wordt de pianodraad afgekapt, zodat de uitgelopen draad verloren is. Deze methode van lengtemeting is snel en voor het werk met drijfbakens meer dan voldoende nauwkeurig. Vaak komt het voor dat het verschil tussen heen- en terugmeting niet meer dan 2 omwentelingen, of 3,7 meter, bedraagt op een gemeten af stand van 10 000 meter of meer. Hiermede zijn reeds een aantal instrumenten behandeld die afwijken van de door de landmeter gebruikte. Daarnaast komen natuurlijk nog de normale navigatie-instrumenten, die eveneens voor hydrografische doel einden gebruikt kunnen worden, zoals het gyrokompas, de radar, de 199

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 200