een rem die om de draadtrommel is gelegen zodra het lood de grond heeft
bereikt. Het aantal uitgelopen meters is daarmede bekend. Hierna wordt
het lood weer ingedraaid, hetgeen geschiedt door een elektromotor die
de draadtrommel draait. Als er geen slip zou zijn opgetreden zou de
meetkop bij ingedraaid lood weer terug moeten zijn gedraaid tot 0
meter. Hierin eventueel optredende verschillen worden gebruikt om de
geregistreerde diepte te corrigeren. In het lood bevindt zich aan de
onderzijde een gat, dat volgestopt kan worden met een mengsel van
consistentvet en talk. Aan dit mengsel blijft iets kleven van de zeebodem,
waaruit de grondsoort kan worden gevonden. Tegenwoordig worden
onder aan het lood bodemhappers bevestigd, die van een inrichting zijn
voorzien om bij het raken van de grond onder invloed van een sterke
veer dicht te klappen en op die manier een deel zeebodem boven te
brengen.
Schrijver dezes herinnert zich dat in 1938, in de wateren van Nederlands
Indië, een diepzeeloding werd uitgevoerd in 6000 meter water. Er wer
den geen bodemhappers gebruikt en dus werd het gat onder in het lood
volgestopt met talk. Dit werd gedaan door met een voorhamer en een
stalen staafje het talkvet in het gat te stampen en daarna weer nieuw
talkvet toe te voegen, net zolang tot dat er geen vet meer bij kon. Hierna
werd het lood afgevierd, hetgeen met een zinksnelheid van 3 meter per
seconde toch nog 35 minuten duurde. Teneinde een zo zuiver mogelijke
dieptemeting te verkrijgen, werd intussen met het schip gemanoeuvreerd
teneinde de lodingdraad verticaal te houden. Na het bereiken van de
grond werd begonnen met indraaien, hetgeen bij een indraaisnelheid
van 2 meter per seconde volle 50 minuten in beslag nam. Toen het lood
bovenkwam werd onmiddellijk gekeken of er zich grondsoortresten aan
het talkvet hadden gehecht. Dit was niet het geval, mede doordat de
hydrostatische druk van ongeveer 600 atmosfeer het talkvet 5 cm dieper
in het gat had gedruktBovendien viel het op, dat het lood steeds begon
te zweten" nadat het was afgedroogd. Het lood bleek een temperatuur
te hebben van ongeveer 8 °C waardoor de waterdamp uit de 30 °C warme
buitenlucht ertegen condenseerde. Het lood had in deze abyssale diepten
uiteraard de temperatuur van het ter plaatse aanwezige zeewater aange
nomen en nog niet geheel verloren bij bovenkomst.
Op geregelde onderlinge afstanden kunnen aan de draad van het diep-
zeedraadlood ook zeewaterthermometers, waterhappers e.d. worden be-
201