Bij de meeste mijnen staan de schachten op afstanden van 50 a 100 m
van elkaar, waaruit blijkt dat een vijftigvoudige extrapolatie voorkomt.
Gelukkiger is het gesteld met de mijn die een zogenaamde buitenschacht
heeft aan de rand van de concessie of ondergronds verbonden is met een
andere mijn. Zo kon een verbindingsmeting verricht worden tussen één
der hoofdschachten van Staatsmijn Maurits en een ongeveer 3 km zuid
oostelijk gelegen buitenschacht van Staatsmijn Emma. Naar het noord
westen moet dan toch nog een open polygoon van circa 6 km lengte
worden gemeten. Dit gebeurt op verschillende verdiepingen en men kan
door speciale metingen de resultaten onderling controleren (sluitingen).
In deze open polygonen komen meerdere lengten van 20 a 30 m voor bij
hoge luchtsnelheden ten gevolge van de ventilatie. Om deze moeilijk
heden te overwinnen wordt dankbaar en met succes gebruik gemaakt
van gedwongen en optische centrering.
De onderlinge oriëntering van twee verdiepingen gebeurde, voordat de
door Ir. Moonen ontwikkelde oriëntering met behulp van de aligneer-
methode werd toegepast, als regel op de volgende wijze. In de tussen-
schacht hangt men twee schietloden op zo groot mogelijke afstanden
(variërend van 1,50 m tot 2,00 m). Boven en beneden meet men de zgn.
aansluitdriehoek (zie fig. 3), die het mogelijk maakt het argument van
de verbindingslijn der schietloden op de ene verdieping te berekenen en
op de andere verdieping als uitgangsrichting te gebruiken. De schiet
loden in deze tussenschachten waren slingers van 50-150 meter. Pogingen
om de slingering te dempen met behulp van water en/of olie zijn geen
succes gebleken en voerden vaak tot foutieve meet-resultaten.
207
300 m.verdieping
400 m. verdie ping
Fig. 3 De aansluitdriehoeken bij een lood-
aansluiting
Gemeten wordt:
a-ld,
ldx 1 d2 afstanden
ld2 a
m a hoeken
ldj-a - ld2
b - ld2 I
ld2-ldx afstanden
ld^b J
L-b-ld,
id,-b-id2 hoeken