1914 de eerste pogingen in deze richting ondernomen. In 1947 nam Prof. Rellensman van de Bergakademie van Clausthal het oude project weer ter hand. In 1949 kwam het eerste voor oriënteringsmetingen bruik bare instrument klaar. Omstreeks 1950 werkte Prof. Lehmann samen met het instituut van Clausthal aan het project. In 1953 nam de mijnmeters- afdeling van de Westfalische Berggewerkschaftskasse te Bochum de twee tot dan toe gebouwde instrumenten over om in het mijngebied van Ruhr en Niederrhein geregeld metingen te verrichten. Daar de desbetreffende firma's geen interesse voor de produktie en de ontwikkeling van het in strument toonden, is vanuit Bochum nog steeds in samenwerking met Clausthal de ontwikkeling van het instrumentarium voortgezet. Het laatste in Bochum gebouwde instrument zal hier in het kort besproken worden. De gegevens en afbeeldingen zijn ter beschikking gesteld door de directie van de Westfalische Berggewerkschaftskasse Bochum. Het belangrijkste onderdeel van de „Meridianweiser" is een gyrokompas dat bestaat uit het anker van een asynchrone draaistroommotor met een toerental van circa 20 000 omwentelingen per minuut. Deze draai stroommotor is opgesloten in een met helium gevulde kogel die nagenoeg torsievrij aan een snoer is opgehangen in een elektrolytische vloeistof (fig. 7). De kogel is aan de onderzijde van ballast voorzien, zodat de draaias van de motor steeds horizontaal staat. Boven op de kogel is een holle pijp met een spiegeltje aan het uiteinde bevestigd. De richtlijn van de om de as van de holle pijp draaibare kijker kan men door middel van autocollimatie in de richting van de normaal op het spiegeltje brengen. De stand van de normaal kan op de cirkelrand worden afgelezen. Als de motor op toeren is, zal zijn as trachten evenwijdig aan de meridiaan ter plaatse te gaan staan. Deze as, dus ook de bol, de holle pijp en het spie geltje voeren hierbij een nagenoeg ongedempte trilling uit. Men probeert nu niet deze trilling te dempen zoals bij een scheepskompas, maar men stelt in op de keerpunten en leest de stand van de normaal op het spie geltje in de keerpunten op de cirkelrand af. Er wordt steeds een oneven aantal trillingen waargenomen (ongeveer 5). De gemiddelde aflezing geeft de stand van de normaal op het spiegeltje als de as van de motor evenwijdig aan de meridiaan loopt. Met dezelfde kijker waarmee op het spiegeltje is gericht kan ook op punten worden gericht, zodat men de hoek tussen de normaal op het spiegeltje en een meetlijn waarin de Meridianweiser is opgesteld, kan meten. Is het argument van deze meet- 211

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Lustrumboek Snellius | 1960 | | pagina 212