Vervolgens schrijft Snellius over Oudewater „allerberoemdst om de
eenvoud en werklust van de inwoners", hij vertelt over het beleg door de
Spanjaarden, over een handjevol soldaten dat, geholpen door mannen,
vrouwen en „krijgshaftige meisjes", de vijand met kokende teer bestookt,
over de inname van de stad, de bedreven gruwelen en de verwoesting [27].
In zo'n helder lichtend vuur ging deze stad in vlammen op dat zij
aan allen over heel Holland, als vanuit een vuurtoren, de aankomst
van de allerwreedste vijand verkondigde, zodat het vaststaat dat dit
niet alleen in Amsterdam, maar zelfs in Noord Holland, Hoorn en
Enkhuizen (wat een zeer lange afstand is) gezien is [28].
Na te hebben opgemerkt dat hij door zijn vaderlandsliefde en de her
innering aan de zijnen is afgedwaald, hervat Snellius pas op blz. 179
zijn zakelijk betoog.
De door Snellius verrichte werkzaamheden kan men splitsen in die welke
betrekking hebben op
a. de basesmetingen en de overbrenging van deze bases op een zijde
-de zijde Leidse stadhuis-Jacobstoren den Haag-van het primaire
driehoeksnet
b. de bepaling van het primaire driehoeksnet;
c. de astronomische metingen, d.w.z. de bepaling van de geografische
breedten van Alkmaar, Bergen op Zoom en zijn huis te Leiden en de
bepaling van het astronomisch azimut van de richting van zijn huis
naar de Jacobstoren in den Haag;
d. de overbrenging van dit astronomisch azimut op de zijde Leidse stad
huis-Jacobstoren den Haag van het primaire driehoeksnet.
Aan elk van deze onderdelen wijd ik hieronder een summiere beschou
wing. Wie uitvoeriger ingelicht wil worden raadplege het reeds meer
malen geciteerde artikel van Van der Plaats. Overigens kan worden op
gemerkt dat ten tijde van het ontstaan van dat artikel - 1889 - de ge
gevens van de Rijksdriehoeksmeting nog niet bekend waren. Een nieuwe
analyse van het werk van Snellius in 1960 heeft dus het voordeel dat
meer en nauwkeuriger vergelijkingsmateriaal aanwezig is dan Van der
Plaats ter beschikking had.
Voor het overzicht van de gemeten bases die alle in de omgeving van
Leiden liggen, verwijs ik naar fig. 1. Ik heb deze figuur gedeeltelijk aan
20