lezingen ter verhoging van de kennis van de geodetische studenten. Van
wege de veelzijdigheid van de onderwerpen, waarover in de laatste vijf
jaren is gesproken, is het niet mogelijk hiervan in het kader van dit
verslag een overzicht te geven. De onderwerpen varieerden van zuiver
geodetische vraagstukken tot de meest extreme randgebieden van de
landmeetkunde. In het algemeen meen ik te mogen zeggen dat het
grootste belang van de voordrachten ligt in de voorlichting aan de geode
tische student. Meer dan bij andere studierichtingen is het voor de geodeet
een probleem in welke richting hij zijn werkkring zal zoeken. Door mid
del van deze lezingen is „Snellius" er ook deze jaren weer in geslaagd om
naast bijzonderheden op het vakgebied een tamelijk volledig beeld te
geven van de mogelijkheden die voor de geodetisch ingenieur na zijn af
studeren open staan.
Naast deze werkzaamheden die „Snellius" als studievereniging ken
merken, heeft het Gezelschap nog andere activiteiten. Ik kan niet nalaten
hierop nader in te gaan. Nog steeds is het een goed gebruik op maandag
avond in de Nieuwe Prins" samen te komen. Deze activiteit heeft echter
de laatste tijd sterke ups en downs gekend. Bepaalde categorieën stu
denten menen, dat een studievereniging de taak van de gezelligheids
vereniging niet mag overnemen. Dit is ook volkomen juist. Het lijkt mij
echter zeer goed mogelijk dat „Snellius" niet een gezelligheidsvereniging
maar wel een gezellige studievereniging kan zijn. Door het feit dat het
Gezelschap relatief klein is, is dit mogelijk. De leden van „Snellius"
dienen dit als een voorrecht te beschouwen. Het doet mij genoegen de
trek naar de „Nieuwe Prins" weer te zien groeien en ik hoop van harte
dat de sfeer van enkele jaren geleden spoedig zal zijn teruggevonden.
Hierna wil ik nog een bijzondere datum vermelden. Op 1 april 1957
werd het Gezelschap plotseling uitgebreid met acht Hongaarse studenten.
Het Gezelschap stelde zich tot taak deze mensen zo snel mogelijk in haar
kring op te nemen. Men trachtte de problemen waarmee zij te kampen
hadden te begrijpen en ieder deed zijn best om naar vermogen tot de
oplossing ervan bij te dragen. De grootste moeilijkheden lagen echter op
zuiver persoonlijk terrein. Ik kan het niet nalaten hier mijn bewondering
uit te spreken voor de wijze waarop en de snelheid waarmee onze Hon
gaarse vrienden zich hebben aangepast aan deze zo moeilijke levensom
standigheden. Ik hoop dat „Snellius" ook in de toekomst nog veel voor
hen mag betekenen.
236